Eurocode 0: Grondslagen van het constructief ontwerp

Toepassing voor bruggen[bewerken]

Aanvullingen op NEN-EN 1990 + NB.

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0001A2.1 (1)-NEN-EN 1990Aan bruggen mogen geen leidingen voor transport van brandbare, explosieve of agressieve vloeistoffen of gassen worden bevestigd.Brug10
ROK-00887A2.1 (1)-NEN-EN 1990Opstallen onder bruggen moeten brandwerende voorzieningen bevatten.

De uiteindelijke beslissing voor het aanbrengen van een opstal onder een brug is aan de beheerder van het object.

Voorbeeld: betonnen bruggen moeten brandwerende voorzieningen bevatten om afspatten van beton van RWS-objecten bij brand te voorkomen.

Brug20
ROK-0002A2.1 (1)-NEN-EN 1990Voor vervangbare onderdelen als bijvoorbeeld opleggingen, voegovergangen en (geluid)schermen zijn in de ROK of in de betreffende RTD afwijkende ontwerplevensduren voorgeschreven.Brug30
ROK-0003A2.2.1-NEN-EN 1990In aanvulling op NEN-EN 1990 + NB geldt: (8) Voor bruggen waarover zowel wegverkeer als spoorwegverkeer wordt afgewikkeld moet voor de bruikbaarheidsgrenstoestand en uiterste grenstoestand worden uitgegaan van het gelijktijdig voorkomen van extreme wegverkeers- en spoorwegverkeersbelastingen. Bij de toetsing op vermoeiing moet met gelijktijdigheid van voorkomen van wegverkeers- en spoorwegverkeersbelastingen rekening zijn gehouden.Brug40
ROK-0004A2.3.2-NEN-EN 1990Aardbeving moet worden beschouwd voor bruggen (bekende bijzondere belasting). De aardbevingsbelasting bestaat uit een gebiedsafhankelijk horizontale versnelling en een verticale versnelling volgens de ROK bepalingen bij NEN-EN 1998-1 - ROK-0407. Alleen bruggen in gevolgklasse 3 hoeven op aardbevingen te worden ontworpen.Brug50
ROK-0005A2.4.1 (2)-NEN-EN 1990Voor bruikbaarheidseisen en –criteria wordt tevens verwezen naar A2.4.2(3).Brug60
ROK-0006A2.4.2 (3)-NEN-EN 1990Toetsing aan het profiel van vrije ruimte van de onderdoorgaande rijbaan of vaarweg moet worden uitgevoerd uitgaande van de frequente waarde van de verkeersbelasting. Windbelasting en thermische belastingen hoeven voor die toets niet te worden beschouwd. Eventuele tijdsafhankelijke vervormingen (beton) moeten in rekening worden gebracht.

Bij betonnen bruggen voor wegverkeer moet in verband met het voorkomen van trillingshinder de elastische doorbuiging ten gevolg van de frequente waarde van de verkeersbelasting voldoen aan:

Uel ≤ L / 1000 voor L ≤ 3 m
Uel ≤ L / 300 voor L > 10 m

Voor een overspanning van 3 m < L ≤ 10 m moet rechtlijnig worden geïnterpoleerd tussen beide eisen.

Voor trillingseisen bij voetgangersbruggen geldt NEN-EN 1990, A.2.4.3.

Brug70
ROK-0811A2.4.2 (3)-NEN-EN 1990In brugdekken mogen geen dilatatievoegen in langsrichting toegepast worden in de rijweg.

Met “langsrichting” wordt de rijrichting aangeduid.
Stortvoegen zijn toegestaan indien de delen niet t.o.v. elkaar kunnen bewegen.

Brug80
ROK-0007B.3.1-NEN-EN 1990Bruggen van Rijkswaterstaat moeten worden ingedeeld in gevolgklasse 3.De meeste wegen in het beheer van Rijkswaterstaat zijn hoofdwegen en de meeste vaarwegen in het beheer van Rijkswaterstaat zijn hoofdvaarwegen (zie de Nationale Omgevingsvisie voor een overzicht van de hoofdwegen en hoofdvaarwegen die bedoeld worden). Daarom is CC3 voorgeschreven. Voor bepaalde bruggen die niet in of over hoofdwegen of hoofdvaarwegen liggen is een indeling in CC3 te hoog, omdat de gevolgen voor bezwijken of het slecht functioneren beperkter zijn dan voor CC3 is aangegeven in tabel B1. Voor deze gevallen kan in het contract CC2 zijn voorgeschreven.Brug90

Toepassing voor tunnels[bewerken]

Aanvullingen op NEN-EN 1990 + NB.

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-00081.1 (1)-NEN-EN 1990Voor specifieke ontwerpaspecten in verband met tunnelveiligheid wordt verwezen naar de Landelijke Tunnelstandaard (LTS).

Sinds mei 2006 is in Nederland een wet- en regelgeving met betrekking tot tunnelveiligheid van kracht geworden, o.a. de Wet Aanvullende Regels Veiligheid Wegtunnels (Warvw), het Besluit Aanvullende Regels Veiligheid Wegtunnels (Barvw) en de Regeling Aanvullende Regels Veiligheid Wegtunnels (Rarvw).

Bij de aanleg- en onderhoudsprojecten van tunnels < 250m en overige “tunnelachtige objecten” van Rijkswaterstaat, die niet onder het regime van de Warvw en de Landelijke Tunnelstandaard (LTS) vallen, is het ‘Kader veiligheidsvoorzieningen verdiepte wegen, korte overkappingen en gedeeltelijk gesloten constructies, versie 1.2’ van toepassing.

Tunnel10
ROK-00091.4 (5)-NEN-EN 1990Advies:
Voor tunnels is het toegelaten om gebruik te maken van alternatieve ontwerp- en berekeningsregels, verschillend van de regels zoals in deze ROK gegeven zijn, op voorwaarde dat is aangetoond dat de alternatieve regels overeenstemmen met de van belang zijnde beginselen en ten minste gelijkwaardig zijn wat betreft de constructieve veiligheid, bruikbaarheid en duurzaamheid, die zou mogen worden verwacht bij gebruikmaking van de ROK.
Dit moet voor de start van het ontwerp afgestemd worden met de beheercommissie van de ROK (ROK-info@rws.nl).
Het hier geformuleerde gelijkwaardigheidsbeginsel is analoog aan hetgeen voor de
Eurocodes is vermeld in NEN-EN 1990, 1.4 (5). Het is hier expliciet aangehaald,
omdat bepalingen in de ROK voor tunnels grotendeels niet als zodanig zijn
opgenomen in de Eurocodes.
Tunnel20
ROK-00102.3 (1)-NEN-EN 1990Voor tunnels gelden ten minste de volgende ontwerplevensduren:
  • 100 jaar voor alle onderdelen van de hoofddraagconstructie;
  • 100 jaar voor alle niet vervangbare essentiële onderdelen;
  • 100 jaar voor hoofddraagconstructie dienstgebouwen;
  • 50 jaar voor vervangbare onderdelen van beton;
  • 25 jaar voor vervangbare onderdelen anders dan van beton.

Met “essentiële onderdelen” worden onderdelen bedoeld waardoor bij falen de constructieve veiligheid, gebruiksveiligheid of beschikbaarheid van de tunnel in gevaar kan komen. Een voorbeeld is een Omega-profiel bij afgezonken tunnels en aquaducten, omdat dit profiel de definitieve dichting gedurende de levensduur van de tunnel moet verzorgen. De ontwerpfilosofie hierbij is dat Gina en pneumatische profielen in ontwerptechnische zin slechts tijdelijk hoeven te functioneren, dat wil zeggen tot het aanbrengen en testen van de definitieve afdichting in de vorm van een Omega-profiel.

De eis voor vervangbare onderdelen van beton is hoger gesteld dan onderdelen anders dan van beton, omdat, ten opzichte van bijvoorbeeld staal, de eis van 50 jaar tegen relatief geringe kosten gerealiseerd kan worden.

Hittewerende en akoestische bekleding, inclusief bevestiging, wordt geacht een ontwerplevensduur van minimaal 25 jaar te bezitten.

Tunnel30
ROK-06322.3 (1)-NEN-EN 1990Het gestelde in NEN-EN 1992-1-1, 4.1 (5) is, in relatie tot de toepassing van corrosiebestendig materiaal, alleen van toepassing voor zover het essentiële onderdelen betreft.

Met “essentiële onderdelen” worden onderdelen bedoeld waardoor bij falen de constructieve veiligheid, gebruiksveiligheid of beschikbaarheid van de tunnel in gevaar kan komen. Zie ook ROK-0010.

In NEN-EN 1992-1-1, 4.1 (5), wordt vereist dat aan de buitenlucht blootgestelde metalen bevestigingsmiddelen die inspecteerbaar en vervangbaar zijn, moeten zijn voorzien van een beschermende bekleding. In andere gevallen behoren ze te bestaan uit een corrosiebestendig materiaal.

Tunnel40
ROK-0011A.1.3.1-NEN-EN 1990Voor de γ- en ξ-waarden moeten de waarden voor gebouwen worden aangehouden, zoals opgenomen in NEN-EN 1990/NB, A.1.3.1. In de onderliggende eisen zijn de waarden voor gevolgklasse 2 en 3 overgenomen met aanvullingen voor de belasting door (grond)water.

Voor de belastingsfactoren voor verkeersbelasting wordt verwezen naar NEN-EN 1990/NB, A.2.3.1.
Tunnel50
ROK-0633A.1.3.1-NEN-EN 1990Voor de belastingsfactoren voor gevolgklasse 2 en 3 wordt verwezen naar tabellen T0633-1 en T0633-2.Tunnel60
ROK-0635A.1.3.1-NEN-EN 1990De belasting door (grond)water moet in principe als blijvende belasting worden beschouwd. Voor vergelijking 6.10b geldt echter dat het variabele deel van de (grond)waterdruk, d.w.z. het verschil tussen de hoogste en de laagste waterstand, moet worden beschouwd als:
  1. veranderlijke belasting in het geval dat de variatie in (grond)waterstanden relatief goed bekend is, bijvoorbeeld uit historische peildata, en goed beheerst kan worden. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn bij kanalen en polders. De laagste (grond)waterstand moet worden beschouwd als een blijvende belasting;
  2. blijvende belasting in overige gevallen, bijvoorbeeld in het geval dat grote variaties kunnen optreden en waarbij de (grond)waterstanden moeilijk beheerst kunnen worden. In dat geval moet worden uitgegaan van een extreme (grond)waterstand welke een overschrijdingskans heeft van 3,9·10-3 of 1,3·10-3 voor respectievelijk gevolgklasse 2 en 3 gedurende de levensduur van de constructie, dat wil zeggen 3,9·10-5 respectievelijk 1,3·10-5 op jaarbasis bij een ontwerplevensduur van 100 jaar (als uitgegaan wordt voor in de tijd gelijk blijvende kansen). De belasting door het (grond)water wordt in dit geval dus volledig als blijvende belasting beschouwd, waarbij, in afwijking van de tabellen 4-1 en 4-2, bij verg. 6.10b voor gevolgklasse 2 een waarde γ Gj,sup = 1,10 mag worden aangehouden en voor gevolgklasse 3 een waarde γ Gj,sup = 1,15.

Indien de waterstand fysiek wordt beperkt, bijvoorbeeld doordat het water de tunnel instroomt of als een dijk overstroomt, mag de hoogste grondwaterstand worden afgetopt.

Voor laagfrequente metingen is de meestal gehanteerde definitie voor Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG) en Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG), gebaseerd op 2 metingen per maand (24 per jaar) in de periode van 1 april tot en met 31 maart (hydrologisch jaar) en gedurende een periode van ten minste 8 jaar, het gemiddelde van de 3 laagste respectievelijk hoogste metingen per jaar over de totale periode van 8 jaar.

Voor hoogfrequente metingen (b.v. 1 maal per uur) moet hierop een variatie worden aangebracht, waarbij de Representatieve Hoogste Grondwaterstand (RHG) en de Representatieve Laagste Grondwaterstand (RLG) als volgt kunnen worden bepaald: de RHG is de 90% grenswaarde van de meetreeks en de RLG de 10% grenswaarde van de meetreeks. De meetperiode moet minimaal 1 jaar bedragen; bij voorkeur meer.

In beide gevallen mogen gedurende de meetperiode geen ingrepen hebben plaats gevonden die de (grond)waterstanden wijzigen.

Omdat in de situatie onder punt 2 door middel van een statistische analyse extreme (grond)waterstanden vastgesteld worden met een zeer kleine overschrijdingskans, kan met een lagere belastingsfactor worden volstaan ten opzichte van de situatie onder punt 1, waarbij de (grond)waterstanden bijvoorbeeld alleen worden ontleend aan een beperkte reeks historische peildata.

De gegeven waarde voor γ Gj,sup is een ondergrenswaarde, bepaald door de noodzakelijke modelfactor γ Sd als onderdeel van γ Gj,sup ; zie verder ook NEN‑EN 1990, Tabel A.1.2(B), OPMERKING 4.

Tunnel70
ROK-0634A.1.3.1-NEN-EN 1990Bij de bepaling van de hoogste (grond)waterstand moet rekening worden gehouden met mogelijke trendwijzigingen gedurende de ontwerplevensduur van de constructie (bijvoorbeeld waterwinning, peilwijziging, wijziging peilbeheer van rivier/beek, wijziging waterstanden als gevolg van klimaatveranderingen). Hieraan moet, indien noodzakelijk, een hydrologisch en/of geohydrologisch model ten grondslag te liggen.Welke trendwijzigingen in rekening moeten worden gebracht, is afhankelijk van de lokale omstandigheden en moet in overleg met Rijkswaterstaat en bijvoorbeeld waterschappen worden vastgesteld. Opgemerkt wordt dat trendwijzigingen voor de bouwfase over het algemeen niet van belang zijn.Tunnel80
ROK-0012B.3.1-NEN-EN 1990Tunnels in en onder hoofdwegen en onder hoofdvaarwegen moeten worden ingedeeld in gevolgklasse 3.Tunnel90

Toepassing voor natte kunstwerken[bewerken]

Aanvullingen op NEN-EN 1990 + NB.

SysteemeisEisnaamEistekstEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0424Algemeen-NEN-EN 1990Natte kunstwerken moeten voldoen aan de eisen in NEN-EN 1990 + NB en de aanvullingen in de ROK. De constructie moet als een brug worden beschouwd.

Het verlangde constructieve veiligheidsniveau voor natte kunstwerken moet voldoen aan betrouwbaarheidsklasse RC 3 (gevolgklasse CC3), bij een referentieperiode van 100 jaar.

Overige bepalingen voor natte kunstwerken ten aanzien van NEN-EN 1990 zijn voor de overzichtelijkheid opgenomen bij de belastingen in paragraaf 5.10.
Nat kunstwerk1

Toepassing voor beweegbare bruggen[bewerken]

Aanvullingen op NEN-EN 1990 + NB.

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0735Algemeen-NEN-EN 1990Beweegbare bruggen moeten voldoen aan NEN 6786 en NEN 6787Beweegbare brug2
ROK-0736Algemeen-NEN-EN 1990Beweegbare bruggen inclusief mechanische uitrustingen moeten worden ingedeeld in gevolgklasse 3 (CC3).Beweegbare brug3
ROK-0737Algemeen-NEN-EN 1990Voor de ontwerplevensduur van de mechanische uitrusting wordt verwezen naar NEN 6786.Beweegbare brug4

Toepassing voor geluidschermen[bewerken]

Aanvullingen op NEN-EN 1990 + NB.

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0426Algemeen - NEN-EN 1990Voor geluidsschermen zijn alle eisen inclusief de constructieve eisen met betrekking tot grondslagen, belastingen, sterkte en enz. opgenomen in de GCW (Richtlijnen Geluidsbeperkende Constructies langs Wegen), e.e.a. met inbegrip van de grondslagen volgens NEN-EN 1990 + NB, de in rekening te brengen belastingen volgens de NEN-EN 1991-serie + NB’s en de materiaalgebonden toetsingnormen + NB’s. Voor stalen geluidsschermen is in de GCW voor de fabricage tevens de uitvoeringsklasse gedefinieerd. De GCW kan daarmee dienen als basisdocument wat voor het constructieve deel invulling geeft aan het gebruik van en de keuzes in de Eurocodes en NEN-EN 1090-2. De ROK (met name het NEN-EN 1090-2 deel in ROK paragraaf 7.20) moet, net als voor overige producten, worden gezien als nadere invulling van keuzes en (aanvullende) eisen.Geluidsscherm10
ROK-0013A.1.1 (1)-NEN-EN 1990Voor geluidsschermen op kunstwerken in- en over hoofdwegen en hoofdvaarwegen moeten een ontwerplevensduur van 50 jaar en gevolgklasse 3 worden aangehouden.Geluidsscherm20
ROK-00886A.1.1 (1)-NEN-EN 1990Voor geluidsschermen in de aardebaan langs hoofdwegen moeten een ontwerplevensduur van 50 jaar en gevolgklasse 2 worden aangehouden.

In de GCW, 4.1 is voor geluidsschermen in de aardebaan gevolgklasse 1 of 2 voorgeschreven, afhankelijk van de afstand tot de rijbaan. In de ROK is gekozen voor gevolgklasse 2 in verband met toekomstvastheid.

Geluidsscherm30

Toepassing voor verkeerskundige draagconstructies[bewerken]

Aanvullingen op NEN-EN 1990 + NB.

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0014A.1.1 (1)-NEN-EN 1990Voor verkeerkundige draagconstructies moeten een ontwerplevensduur van 50 jaar en gevolgklasse 2 worden aangehouden.Verkeerskundige draagconstructie1
ROK-0427Algemeen-NEN-EN 1990Voor verkeerskundige draagconstructies (portalen en uithouders) wordt verwezen naar de documenten genoemd in tabel 2-7, eigen RWS Richtlijnen.In de inleiding van de componentspecificatie zijn de mogelijkheden beschreven ten aanzien van de keuze voor RWS-standaard VDC’s of een RWS akkoord bevonden alternatief (vermeld in de betreffende documenten).Verkeerskundige draagconstructie2

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 24 nov 2022 om 15:02.