Eurocode 3: Ontwerp en berekening van staalconstructies (deel 2 en verder)

Versie door WikiSysop (overleg | bijdragen) op 23 nov 2021 om 09:45 (Nieuwe pagina aangemaakt met '==Deel 2: Stalen bruggen== {{#ask: Categorie:SysteemeisenLid van::Id-a2bbabd5-15e5-e911-a2e0-00155d641201|Mainlabel=Systeemeis|?Definitie (nl)=Eistekst|?To...')
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Deel 2: Stalen bruggen[bewerken]

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-00859

• In toegankelijke kokers moeten voorzieningen worden getroffen voor een veilige doorgang door de koker (o.a. trappen, bordessen, mangaten, verlichting en wandcontactdozen op regelmatige afstanden, maximaal om de 15 m). Verlichting en stroom moeten bij elke buitendeur aan- en af te sluiten zijn.

• Condensvorming en vloeistoftoetreding in kokers moet worden voorkomen.

• Eventuele kabeldoorvoeren of bevestigingen van wegmeubilair/leuningen/schermen/lichtmasten moeten duurzaam waterdicht zijn uitgevoerd.

• In kokers moeten voorzieningen worden getroffen om eventuele onbedoelde vloeistoffen in de koker af te voeren naar één of meerdere locaties met een afvoer naar buiten.

• Het is in of door kokervormige constructie-elementen niet toegestaan om vloeistoffen (hemelwaterafvoer of anderzijds) of gassen te transporteren.

• Het corrosiebeschermingssysteem in toegankelijke kokers moet, bij toepassing van een organisch systeem, de kleur wit hebben.

• Leuningen, voertuigkeringen, geluidsschermen, antivandalismeschermen en lichtmasten moeten middels een demontabele boutverbinding aan de (hoofd)constructie worden verbonden. Schade aan de hoofdconstructie bij overbelasting (calamiteiten) van genoemde elementen moet worden voorkomen. Hiertoe moet, tenzij elders anders is vermeld, het element van de hoofdconstructie waarop het betreffende onderdeel wordt aangesloten een overcapaciteit hebben van minimaal 75% ten opzichte van de bezwijklast van de genoemde elementen.

• Kokerconstructies moeten zodanig zijn vormgegeven / gedetailleerd dat zich nergens vocht en vuil kan verzamelen en dicht zijn voor vogels en vleermuizen. Het afsluiten voor vogels bij brug in gesloten stand is een speciaal aandachtspunt voor de kelders van basculebruggen.

ROK-00860Onder discomfort wordt in deze verstaan:
  • bij bruggen (ook) toegankelijk voor voetgangers en fietsers: zie de eisen voor voetgangersbruggen (t.a.v. trillingen geïnduceerd door voetgangers).
  • bij verkeersbruggen niet toegankelijk voor voetgangers en fietsers: Voor discomfort zijn geen concrete eisen vastgesteld, omdat dit vele aspecten kent en kan verschillen per brug. Het is echter aan de ontwerpende partij om aan te tonen dat trillingen die mogelijk zijn gedurende de levensduur van de brug het veilige gebruik, de functionaliteit en het gevoel van veiligheid en discomfort van gebruikers niet nadelig beïnvloedt. Analyses en conclusies van een dergelijke analyse moeten altijd ter acceptatie aan Rijkswaterstaat voorgelegd worden. Als basis kunnen de eisen worden gehanteerd welke gelden voor voetgangers.
ROK-00861Laatstgenoemde eis ROK-00906 geeft naast classificaties voor vermoeiing ook uitvoeringseisen (voorbewerking, min. lasafmetingen, lasgeometrie, toleranties, NDO) en gaat qua rangorde voor de bepalingen van NEN-EN 1090-2.

Naast eisen m.b.t. detailcategorieën en uitvoeringseisen voor de verschillende vermoeiingsgevoelige details geeft ROK-00906 tevens eisen m.b.t.:
  • het rekenmodel waarmee de (vermoeiings-)berekeningen moeten worden uitgevoerd.
  • de wijze waarop spanningen uit dat rekenmodel moeten worden verkregen voor de vermoeiingsanalyse.
  • de wijze waarop het asfalt en/of ZOAB (indien aanwezig) temperatuurafhankelijk in de berekeningen moet worden meegenomen.
  • de wijze waarop met de dwarsspreiding van de wielen (/assen) van vermoeiingsmodel 4a moet worden meegenomen met verschillende centrale posities.
  • de wijze waarop met de random volgordelijkheid van de vrachtwagens in vermoeiingsmodel 4a rekening moet worden (voor details welke agv de dwarsspreiding van de vrachtwagens soms een negatieve en soms een positieve spanning te verwerken krijgen, resulterend in grotere wisselingen indien met die volgordelijkheid rekening wordt gehouden).

In dit kader wordt tevens verwezen naar de aanpassing van de wielprentlengte in vermoeiingsmodel 4a (ROK-00853) en de aanpassing van de materiaalfactoren voor vermoeiing (ROK-0205).
ROK-00862Voor ontwerpaspecten wordt met nadruk gewezen op NEN-EN 1993-2/NB, 9.6(2) ten aanzien van de verplichtingen tot verificatie op statische sterkte en vermoeiing en de ROK aanvulling op NEN-EN 1993-2, 9.6 - ROK-0250.
De in NEN-EN 1993-2/NB gegeven aanvullingen op de informatieve bijlage C gaan qua rangorde voor bijlage C van de norm (geldt alleen voor conflicterende zaken, items die elkaar aanvullen zijn beide van kracht).
ROK-00906

Algemeen

Deze eis moet in samenhang worden gezien met de onderliggende eisen en omvat eisen aan het ontwerp en de berekening van orthotrope rijvloeren van stalen bruggen (vast en beweegbaar, nieuwbouw) m.b.t. vermoeiing. Naar deze ROK-00906 wordt op verschillende plaatsen in de ROK verwezen. Daar waar het in de ROK over vermoeiing van orthotrope rijvloeren van stalen bruggen gaat, moet dat worden beschouwd in relatie tot deze ROK-00906 en gaat deze ROK-00906 in rangorde, bij conflicterende eisen, voor op overige eisen m.b.t. vermoeiing van orthotrope rijvloeren.

De in deze ROK-00906 opgenomen rekenmethodiek m.b.t. vermoeiing is opgesteld i.s.m. TNO. De intentie en afspraak met de Eurocode-commissie voor de 1993-1-9 is om deze methodiek in een Technical Attachment normatief aan de 2e generatie Eurocode EN-1993-1-9 (2025) te verbinden. Het is de intentie van RWS om deze, bewerkelijke, rekenmethodiek op termijn te vervangen door een tabel waarin de dimensies van orthotrope rijvloeren voor de verschillende verkeerscategorieën en de verschillende (bij RWS veel toegepaste) voorkomingsvormen zijn vastgelegd.

ROK-00907

Definitie orthotrope rijvloer

Tot de orthotrope rijvloer (zie figuur F00907) wordt gerekend de dekplaat, de langsverstijvers onder de dekplaat (troggen, bulbs, strippen; in figuur alleen troggen weergegeven), de kamplaat tot het niveau van de las aan de onderzijde van de tussenflens van de dwarsdrager of, i.g.v. geen kamplaat/tussenflens, het dwarsdragerlijf tot een hoogte van 500 mm onder de dekplaat. Rest van de dwarsdragers en aansluitingen van dwarsdragers (of consoles) over de gehele hoogte behoren tot de hoofddraagconstructie (evenals andere niet in bovenstaande tekst aangegeven constructieonderdelen).
ROK-00908

Partiele factoren

De partiele factor γff op vermoeiingsbelastingen op de orthotrope rijvloer moet overeenkomstig NEN-EN1993-2 NB 9.3 (1) op 1,0 worden gesteld.
De partiele factor γMf op vermoeiingssterkte van details in de orthotrope rijvloer moet overeenkomstig NEN-EN1993-1-9 /NB 3.7 (7) en NEN-EN 1993-2 9.3 (2) op 1,15 worden gesteld.

noot: de 1,15 is gebaseerd op wat in de betreffende normartikelen heet “het concept van veilige levensduur en gering gevolg van bezwijken”; dit moet worden gelezen als “veilige levensduur i.g.v. visuele inspectie 1 maal per 6 jaar”.

Bedoelde 6-jaarlijkse inspectiemogelijkheid moet mogelijk zijn en in het ontwerp en in het beheer- en onderhoudsplan zijn beschreven, inclusief inspectieuitvoeringsmethoden en inspectievoorzieningen.
Indien bedoelde 6-jaarlijkse inspectie niet als uitgangspunt voor het ontwerp wordt gehanteerd of inspectie niet mogelijk is moet de partiele factor
γMf m.b.t. de orthotrope rijvloer op 1,35 worden gesteld.

Noot: Voor onderdelen van het hoofddraagconstructie geldt een andere γMf. Zie elders in de ROK.

ROK-00909

Belastingen

Het te hanteren belastingsspectrum voor de vermoeiingsberekening van orthotrope rijvloeren moet zijn gebaseerd op vermoeiingsbelastingsmodel 4a beschreven in NEN-EN 1991-2 NB 4.6.5.1 (1).
Andere vermoeiingsbelastingsmodellen mogen voor (stalen onderdelen van) stalen bruggen (vast en beweegbaar) niet worden toegepast.
Tenzij in de vraagspecificatie anders vermeld moet worden uitgegaan van een verkeerscategorie 1 met een Nobs van 2,0x106 en lange afstand conform NEN-EN 1991-2 NB 4.6.1 (3).
Tenzij in de vraagspecificatie expliciet aangegeven mogen de reductiefactoren beschreven in NEN-EN 1991-2 NB 4.6.5.1 (2), (3) en (4) niet worden toegepast.

In aanvulling op vermoeiingsbelastingsmodel 4a geldt:

  • De vermoeiingsbelasting (vermoeiingbelastingsmodel 4a) moet overal tussen de buitenste voertuigkeringen kunnen worden toegepast.
  • In afwijking van NEN-EN 1991-2 4.6.5 tabel 4.8 “omschrijving van wielen en assen” moet NEN8701 bijlage A.2 figuur A.1 “te beschouwen wiel- en astypes” worden toegepast.
  • In afwijking van NEN8701 bijlage A.2 figuur A.1 “te beschouwen wiel- en astypes” (en dus ook in afwijking van NEN-EN 1991-2 4.6.5 tabel 4.8) moet een wielprentlengte van 220 mm worden toegepast voor alle wielen van alle assen (A, B en C).
  • Spreiding van wielen/ assen in dwarsrichting moet worden beschouwd overeenkomstig NEN EN 1991-2 4.6.1 (5) figuur 4.6. De middenpositie moet afhankelijk van het beschouwde detail op de meest ongunstigste dwarspositie worden geplaatst (onafhankelijk derhalve van het hart van gedefinieerde feitelijke of theoretische rijstroken). Het aantal midden posities wat moet worden beschouwd voor toetsing van de dekplaat, de langsverstijvers en de bovenzijde van de dwarsdrager (of kamplaat) kan in de meeste gevallen bij dekken met troggen worden beperkt tot 3 (midden boven de trog, boven het trogbeen, midden tussen 2 troggen in, zie figuur F00909) en bij dekken met strips en bulbs tot 2 (midden boven de strip/bulb en midden tussen de strips/bulbs in).
  • Gerelateerd aan bovenstaand item geldt voor sommige details (bv de langslas tussen dekplaat en trog, detail 2a en 2a, zie rode pijl in figuur F00909 dat het effect van een lastpositie midden op de trog (qua buiging) tegenovergesteld is aan het effect van een lastpositie midden tussen 2 troggen in. Dit betekent dat qua vermoeiing niet gekeken moet worden naar het effect van een individuele vermoeiingsvrachtwagen, maar indien maatgevend naar het effect van een representatief aantal vrachtwagens, in willekeurige volgorde, in verschillende dwarsposities (voorkomend naar verhouding van EN 1991-2 4.6.1 (5) figuur 4.6). Dit kan door de daardoor voorkomende hogere wisselingen leiden tot een hogere D.
  • In geval van een asfalt- of asfalt/ZOAB-laag op de orthotrope rijvloer beïnvloedt dit de krachtverdeling en de spanningswisselingen in de orthotrope rijvloer. Dit effect moet expliciet worden meegenomen in de rekenmodellen. De invloed van asfalt en ZOAB is afhankelijk van de temperatuur. Hiertoe is de rekenkundige stijfheid van asfalt en ZOAB bepaald in 6 temperatuurgebieden (zie tabel T00911). Tabel T00909 geeft de verdeling van de vermoeiingsvrachtwagens van belastingsmodel 4a weer over de temperatuur-gebieden.
ROK-00910

Voegovergangen

Bij voegovergangen moet conform NEN-EN 1991-2 NB 4.6.1 (6) rekening worden gehouden met een aanvullende stootbelasting met een stootfactor van 1,15 over de eerste 6 meter. Dit normartikel moet zo worden geïnterpreteerd dat het belastingeffect van alle onderdelen binnen de eerste 6 meter vanaf het hart van de voeg a.g.v. alle assen van de passerende vermoeiingswagen met een factor 1,15 moeten worden verhoogd.

ROK-00911

Asfalt/ZOAB

De stijfheid en spreiding van het asfalt en eventueel aanwezige ZOAB moet in de vermoeiingsbeschouwing worden meegenomen. De in rekening te brengen temperatuurafhankelijke stijfheid van het asfalt en/of ZOAB is in tabel T00911 weergegeven. De poissonfactor moet op 0,3 worden gesteld.

Het effect van het asfalt moet in de rekenmodellen worden meegenomen middels volume-elementen. Hierbij moeten, voor zowel de gietasfaltlaag als voor de eventueel aanwezige ZOAB-laag, minimaal 2 lagen volume-elementen worden toegepast.
Met betrekking tot het membraan tussen het staal en het gietasfalt en tussen het gietasfalt en de eventueel aanwezige ZOAB-laag geldt dat deze niet in de berekening mogen worden betrokken.

De instellingen van het eindige elementenmodel moeten op de overgang van stalen dekplaat naar gietasfalt (en van gietasfalt naar ZOAB, indien aanwezig) zodanig worden gekozen dat de verticale vervormingen op de grensvlakken gelijk zijn, maar dat de afschuifstijfheid op die grensvlakken 0 is.

Hiermee wordt bereikt dat de spreiding automatisch (temperatuurafhankelijk) wordt meegenomen maar dat (conservatief) de stalen dekplaat afzonderlijk buigt t.o.v. de gietasfaltlaag en de gietasfaltlaag afzonderlijk buigt t.o.v. de eventueel aanwezige ZOAB-laag, waarbij de temperatuurafhankelijke buigstijfheid van het asfalt en eventuele ZOAB wel goed wordt meegenomen.

(toelichting: Onderzoek toont aan dat de mate van spreiding sterk afhankelijk is van de temperatuur van het asfalt en derhalve niet als vaste waarde kan en mag worden meegenomen).

De gunstig werkende gedeeltelijke composietwerking door de wel degelijk aanwezige, alhoewel lage, stijfheid van de membraanlagen wordt verwaarloosd, maar gedeeltelijk gecompenseerd doordat een reductie mag worden toegepast op de berekende spanningswisselingen. Deze reductie moet zijn aangenomen als zijnde 10% en is van toepassing op de details 1a, 1b, 1c, 2a, 2b, 5, 6a, 6b, 7a+7b (dit betreft alle details rechtstreeks gerelateerd aan de dekplaat).

ter info: onderzoek naar het meenemen van de feitelijke stijfheid van de membranen loopt nog

De invloed van een eventuele epoxyslijtlaag (beweegbare bruggen) op spanningswisselingen in het rijdek moet volledig worden verwaarloosd.

ROK-00912

Rekenmodel

Het rekenmodel moet minimaal volledig worden opgebouwd uit schaalelementen voor de staalconstructie en, indien aanwezig, volume-elementen voor gietasfalt en ZOAB (zie eis ROK-00911). Als alternatief mag de staalconstructies ook in volume elementen worden opgebouwd, mits de lassen worden meegenomen in de modellering.

Het rekenmodel moet de volledige breedte van de brug omvatten. Bij beweegbare bruggen en qua lengte vergelijkbare vaste bruggen moet het rekenmodel de volledige lengte van de brug omvatten.

Bij grote vaste bruggen moet, wanneer globale spannings- of vervormingseffecten significant bijdragen aan het lokale spanningsbeeld in de orthotrope rijvloer, het rekenmodel van de orthotrope rijvloer als lokaal submodel worden ingebouwd in het globale rekenmodel van de totale brug. Slechts wanneer aangetoond wordt dat de bijdrage van globale spanningen of vervormingen verwaarloosbaar zijn mag een op zichzelf staand lokaal model gebruikt worden. Het submodel (of indien aangetoond, het lokale model) moet een minimale lengte hebben van 2 maal de langste wagen uit het vermoeiingsbelastingsmodel (met, i.g.v. een lokaal model, passende randvoorwaarden gerelateerd aan de aansluitende delen van de brug).

Op de locaties in het dek waar de vermoeiingsanalyses worden uitgevoerd moet het model worden verfijnd tot elementafmetingen passend bij de gevraagde (hot-spot) extrapolatiemethode voor het bepalen van de spanningswisselingen.
Een indicatie van de noodzakelijke netverfijning (vertaald naar de, per detail, maximaal toe te gestane elementafmetingen) is opgenomen in de tabel met vermoeiingsclassificaties, extrapolatiemethoden, detailleringseisen en uitvoeringseisen in ROK-00915 en volgende.

Het effect van de lassen moet verdisconteerd worden door het modelleren van een overdikte van de elementen welke zich bevinden tussen de teen van de lassen en de intersectie van de elementen van de 2 plaatdelen die door de las worden verbonden. De dikte van betreffende elementen moet worden bepaald volgens de formules en regels geven in figuur F00912-1.

Ondanks dat de verdikking van de elementen, bij enkelzijdige lassen, fysiek éénzijdig is, mag deze excentriciteit niet meegenomen worden in de modellering (zie het voorbeeld in Figuur F00912-2).

Ter toelichting op F00912-2: De blauwe plaat t=16 wordt over de lengte tussen de teen van de las en de hartlijn van de rode plaat 10 symmetrisch t.o.v. de hartlijn van de blauwe plaat verdikt tot 27,4 mm. De rode plaat t=10 wordt over de lengte tussen de teen van de las en de wortel van de las symmetrisch t.o.v. de hartlijn van de rode plaat verdikt tot 17,5 mm. De punten waarnaar geëxtrapoleerd moet worden betreffen de blauwe en de rode stippen t.p.v. de teen en wortel locaties.

Daar waar eisen zijn gesteld bij de verschillende details geldt dat het daarbij gaat om de ingesloten hoek met de plaat, de betreffende lasteen en het been van de las (zie figuur F00912-3).

T.a.v. de toe te passen elementtypen geldt dat geen elementen met een gereduceerde integratie mogen worden toegepast. Minimaal 4-knoops elementen met minimaal 4 integratiepunten. 3-Knoops elementen zijn niet toegestaan in zones van waaruit de spanningen moeten worden bepaald of van waaruit extrapolatie van spanningen moet plaatsvinden.

Het bepalen van spanningswisselingen moet gedaan worden met behulp van de ‘Rain-Flow Cycle Counting Method’ of de ‘Resevoir Cycle Counting Method’.

ROK-00913

Randvoorwaarden / minimale eisen orthotrope rijvloeren.

Voor alle in het ontwerp gekozen afmetingen geldt dat middels berekeningen moet worden aangetoond dat het ontwerp qua sterkte en vermoeiing voldoet aan de gestelde eisen. De volgende randvoorwaarden / minimale eisen zijn op de afmetingen/dimensionering van toepassing:

  • Tussengelaste troggen zijn alleen toegestaan bij beweegbare bruggen en alleen als daar een aanleiding voor is vanuit bijvoorbeeld een extreem lage constructiehoogte (of bij vervanging van het val van beweegbare bruggen op nieuwbouwniveau indien het gewicht bij vervanging van het val door een val met doorgestoken troggen te groot wordt).
  • Tussengelaste strips of bulbs zijn niet toegestaan.
  • Maximale trogbreedte aan de bovenzijde 300 mm, maximale h.o.h. afstand troggen twee maal de trogbreedte aan de bovenkant.
  • Maximale h.o.h. afstand bulbs en strippen 300 mm.
  • Bij doorgestoken troggen mag alleen een “copehole” in de dwarsdrager onder de trog worden toegepast indien de dwarsdragers een constructiehoogte (onderflens-dek) hebben van minimaal 1200 mm. Het type copehole moet Haibach zijn (zie ROK-0248).
  • Bij toepassing van de Haibach “copehole” moet de las tussen trogwand en dwarsdrager/kamplaat inclusief de las rondom de “copehole” uitsparing een volledige doorlassing zijn in de vorm van een K-naad met een uitbouw waarbij de ingesloten hoek tussen trog en lasoppervlak 50-60 graden is (en de ingesloten hoek tussen dwarsdrager/kamplaat en lasoppervlak 30-40 graden is).
  • Bij door de dwarsdrager/kamplaat gevoerde troggen welke rondom aan de dwarsdragers zijn gelast moet een volledige doorlassing worden gerealiseerd tussen trog en dwarsdrager/kamplaat in de vorm van een K-naad met uitbouw waarbij de ingesloten hoek tussen trog en lasoppervlak 50-60 graden is (en de ingesloten hoek tussen dwarsdrager/kamplaat en lasoppervlak 30-40 graden is).
  • 325 mm <= troghoogte <= 400 mm.
  • 100 mm <= trogbodembreedte <= 200 mm (trogbodembreedte is breedte gemeten tussen de snijpunten van de buitenzijde van de trogwanden en de buitenzijde van de trogbodem, zie figuur F00913).
  • 6 mm <= trogplaatdikte <= 8 mm.
  • In geval van orthotrope rijvloeren met doorgestoken troggen: Dwarsdragerafstand / trogoverspanning (langs trog gemeten) <= 4000 mm
  • In geval van orthotrope rijvloeren met tussengelaste troggen: Dwarsdragerafstand / trogoverspanning (langs trog gemeten) <= 2250 mm
  • In geval van orthotrope rijvloeren met doorgestoken strips of bulbs: Dwarsdragerafstand / bulb-/stripoverspanning <= 2000 mm
  • t= 12 mm <= dwarsdragerlijfdikte / kamplaatdikte <= 20 mm (noot: waarde 20 mm is richtwaarde maximum en betreft de maximale waarde waarvoor detailcategorieën voor detail 3b, 3c en 3d mogen worden toegepast.
  • passtukken in troggen op minimaal 300 mm afstand van dwarsdragers (1e las passtuk)
  • passtuklengte 300 mm
  • doorkoppelingen in troggen (voorafgaande aan lassen troggen op dek) alleen uit te voeren in 2-zijdige X-naad. Indien dat niet mogelijk is uitvoering conform passtuklas.
  • Indien kamplaten worden toegepast moeten deze in de eindsituatie onderling zijn doorgekoppeld met een inzetstuk met X-naden tussen inzetstuk en kamplaten (en lassen overeenkomstig het ontwerp tussen het dek en het inzetstuk en tussen tussenflens en inzetstuk).

Noot: Bovenstaande randvoorwaarden / minimale eisen gelden voor de situatie zonder de aanvullende stootbelasting van de voegovergang.

ROK-00914

Vermoeiingsdetailbeschrijvingen incl. aanvullende eisen

In Tabel T00914 zijn er in het totaal 3 dektypes gedefinieerd:

A = Dek met doorgestoken troggen met uitsparing
B = Dek met doorgestoken troggen zonder uitsparing
C = Dek met tussengelaste troggen

zie onderliggende eisen voor de figuur behorende bij Tabel T00914

ROK-00915

Detail 1a: DP-TR: scheur in dekplaat vanuit teen buitenzijde trog tussen twee dwarsdragers (tussengelaste en doorgestoken troggen)

ROK-00916

Detail 1b: DP-TR: scheur in dekplaat vanuit wortel binnenzijde trog tussen twee dwarsdragers (tussengelaste en doorgestoken troggen)

ROK-00917

Detail 1c: DP-TR: scheur in dekplaat vanuit wortel binnenzijde trog ter plaatse van een dwarsdrager (doorgestoken troggen)

ROK-00918

Detail 2a: TR-DP: scheur in trog vanuit de teen van de las

ROK-00919

Detail 2b: TR-DP: scheur in las tussen trog en dekplaat vanuit de wortel van de las

ROK-00920

Detail 3a: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las van de haibachuitsparing t.g.v. verticale spanningen

ROK-00921Detail 3b: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las van de haibachuitsparing t.g.v. horizontale spanningen
ROK-00922Detail 3c: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las t.g.v. horizontale spanningen (rondom gelaste doorgestoken troggen)
ROK-00923Detail 3d: TR-DD: Scheur in trog vanuit de teen van de las t.g.v. horizontale spanningen (tussengelaste troggen)
ROK-00924

Detail 3e: TR-DD: Scheur in de las van de trog vanuit de wortel van de las t.g.v. horizontale spanningen (tussengelaste troggen)

ROK-00925Detail 4c: DD-TR: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las van trog naar kamplaat/dwarsdrager (doorgestoken troggen)

ROK-00926Detail 4e: DD-TR: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las van trog naar kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste troggen)
ROK-00927Detail 5: DP-DD: Scheur in de dekplaat vanuit de teen van de las tussen de dekplaat en de kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste en doorgestoken troggen)

ROK-00928Detail 6a: DD-DP: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las tussen de dekplaat en de kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste en doorgestoken troggen)
ROK-00929Detail 6b: DD-DP: Scheur in de las vanuit de wortel van de las tussen de dekplaat en de kamplaat/dwarsdrager (tussengelaste en doorgestoken troggen)

ROK-00930

Detail 7a: DP: Scheur in de dekplaat vanuit de teen van de langslas tussen dekplaatsecties

Detail 7b: DP: Scheur in de dekplaat vanuit de teen van de dwarslas tussen dekplaatsecties

ROK-00931Detail 8a: TR: Scheur in de trog of het trogpasstuk vanuit de teen van de (montage-)las tussen passtuk en de trog, met onderlegstrip.
ROK-00932Detail 8b: TR: Scheur in de trog vanuit de teen van de (fabrieks-)las (stompe las) bij verlenging van de trog
ROK-00933Detail 9: DD: Scheur in kamplaat/dwarsdrager vanuit de rand van de haibach-uitsparing

ROK-00934

Detail 10a: KP-TF: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens

Detail 11a: DD-TF: Scheur in de kamplaat/dwarsdrager vanuit de teen van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens

ROK-00935

Detail 10b: KP-TF: Scheur in de las vanuit de wortel van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens

Detail 11b: DD-TF: Scheur in de las vanuit de wortel van de las kamplaat/dwarsdrager met de tussenflens

ROK-00936

Vermoeiingsdetailbeschrijvingen orthotrope dekken met bulbs en strippen incl. aanvullende eisen

De aanpak voor orthotrope rijvloeren (nieuwbouw) met langsliggers in de vorm van strippen of bulbs is gebaseerd op hoofdstuk 4 van document TNO 2017 R10405 (kan bij RWS worden opgevraagd). Voor dit type dekken gelden dezelfde eisen m.b.t. definitie orthotrope rijvloer, partiele factoren, belastingen, voegovergangen, asfalt/ZOAB en epoxyslijtlagen, rekenmodellen en randvoorwaarden / minimale eisen (laatstgenoemde is deels gebaseerd op troggen en deels op strips/bulbs) als voor orthotrope rijvloeren met trogvormige verstijvers (zie ROK-00906 t/m ROK-00913).

De spanningswisselingsreductie als gevolg van asfalt/ZOAB (zie ROK-00911) mag ook bij orthotrope dekken met strips of bulbs alleen worden toegepast bij details welke rechtstreeks gerelateerd zijn aan de dekplaat.

In afwijking van TNO 2017 R10405 moet derhalve in de rekenmodellen gebruik worden gemaakt van de methode waarbij het effect van de lassen in de schaal-elementmodel wordt verdisconteerd door een gedefinieerde overdikte van de elementen in de zone tussen lasteen en element-intersecties.

In onderstaande eisen ROK-00937 t/m ROK-00939 is per detail (indien van toepassing) volgens de nummering van hoofdstuk 4 van document TNO 2017 R10405 aangegeven of en wat er als gevolg van de wijziging van de rekensystematiek (of nader onderzoek) is aangepast. De eisen van tabellen gaan voor de informatie in TNO 2017 R10405. In de tabellen is de link gelegd naar min of meer vergelijkbare details in orthotrope rijvloeren met troggen.

ROK-00937

Dekplaatscheur bij bulb/strip

In tabel T00937 zijn de aanvulling/wijziging gegeven ten opzichte van R10405 cq tabel T00914.

ROK-00938

Scheur in bulb/strip

In tabel T00938 zijn de aanvulling/wijziging gegeven ten opzichte van R10405 cq tabel T00914.

ROK-00939

Dwarsdragerscheur bij bulb/strip

In tabel T00939 zijn de aanvulling/wijziging gegeven ten opzichte van R10405 cq tabel T00914.

ROK-00940

Modellering bij doorvoer dwarsdrager

Bij de doorvoer van de dwarsdrager bij bulbs of strips moet een modellering conform figuur F00940 worden aangehouden.

ROK-0216Genoemde normen (en documenten) zijn van toepassing op:
  • de staalconstructie van vaste stalen bruggen;
  • de staalconstructie van staalbeton bruggen;
  • de staalconstructie van beweegbare stalen bruggen;
  • de staalconstructie van natte kunstwerken / waterbouwkundige constructies (sluisdeuren, keermiddelen, enz.).
Voor de staalconstructie van beweegbare stalen bruggen moeten genoemde normen worden gebruikt in samenhang met NEN 6786, waarbij geldt dat voor de staalconstructie van beweegbare stalen bruggen, bij tegenstrijdigheid, de specifieke norm NEN 6786 prevaleert boven NEN-EN 1993-2 + NB.

Specifieke aanvullingen, aanwijzingen en eisen met betrekking tot het gebruik van NEN 6786 (mede in relatie tot de aansluiting op de Eurocode) voor zowel de staalconstructie als de mechanische uitrusting zijn opgenomen in:
  • ROK paragraaf 4.4 voor basiseisen (grondslagen);
  • ROK paragraaf 5.11 voor belastingen;
  • ROK paragraaf 7.16 voor sterkteregels.

Voor de staalconstructie van staalbetonbruggen moet NEN-EN 1993-2 worden gebruikt in samenhang met NEN-EN 1994-2 + NB en NEN-EN 1992-2 + NB.

Voor de staalconstructie van natte kunstwerken / waterbouwkundige constructies (sluisdeuren, keermiddelen, enz.) zijn geen specifieke Eurocodes opgesteld. Deze constructies moeten voor de beoordeling van de constructieve veiligheid en de levensduur worden gelijkgesteld aan bruggen. Specifieke aanvullingen, aanwijzingen en eisen met betrekking tot het gebruik van NEN-EN 1993-2 + NB in relatie tot de toepassing voor staalconstructies van natte kunstwerken / waterbouwkundige constructies, inclusief mechanische uitrusting, zijn opgenomen in:
  • ROK paragraaf 4.3 voor basiseisen (grondslagen);
  • ROK paragraaf 5.10 voor belastingen;
  • ROK paragraaf 7.15 voor sterkteregels.
ROK-0217NEN-EN 1090 is van toepassing inclusief de aanvullingen in ROK paragraaf 7.19 en paragraaf 7.20.
ROK-0218Betrouwbaarheidsdifferentiatie moet worden verkregen door keuze van de juiste gevolgklasse met bijbehorende belastingsfactoren volgens NEN-EN 1990+NB en niet door differentiatie in het kwaliteitsbeheer bij ontwerp, berekening en uitvoering.
ROK-0219De dragende (constructieve) staalconstructiedelen moeten onverkort (zonder vervanging binnen de levensduur) kunnen voldoen aan de levensduureis (volgens NEN-EN 1990/NB, tabel NB.8).

Voor vervolg zie onderliggende eisen.
ROK-0220De vertaling van belastingen naar de krachtsverdeling in de constructie moet plaats vinden met elastische rekenmodellen, eerste orde elastisch of, waar noodzakelijk, tweede orde elastisch/geometrisch niet-lineair.
ROK-0221Voor de nominale waarden van de vloeigrens en de treksterkte voor constructiestaal met een dikte > 80 mm moeten de waarden uit de productnormen worden gehanteerd. Aanvullende eisen voor constructiestaal zijn opgenomen in ROK paragraaf 7.20 (NEN-EN 1090-2, hoofdstuk 5 basisproducten).
ROK-0222Het gebruik van kwaliteit > S355 is niet toegestaan.
ROK-0225Zie tevens eisen/teksten bij 2.1.3.3 / 2.1.3.4 / 4.
ROK-0226

Vermoeiingstoetsing moet worden uitgevoerd voor alle onderdelen, niet alleen voor onderdelen welke niet voor inspectie toegankelijk zijn.

Alle onderdelen moeten bereikbaar zijn voor inspectie en onderhoud. Bij onderdelen waarbij de duurzaamheid met betrekking tot corrosie wordt verkregen middels sealen van een inwendige ruimte, moet ter verificatie van de lucht/vochtdichtheid worden afgeperst en moet rekening worden gehouden met inwendige over- en onderdruk volgens de bepalingen van NEN-EN 1991-1-5 + NB. Het inwendig afpersen of behandelen geldt niet voor de troggen van orthotrope rijdekken.

Bij andere toepassingen van troggen dan, als onderdeel van een orthotrope rijvloerconstructies, is inwendig behandelen en afpersen wel van toepassing.

ROK-0227Voor αcr < 3 is een meer nauwkeurige 2e orde berekening vereist.
ROK-0228Zie ook ROK-0220.
Bij het toetsen van de buitengewone ontwerptoestand, in geval van een aanrijding of aanvaring, mag enkel voor de lokale krachtsinleiding gebruik worden gemaakt van de plasticiteitstheorie. Aangetoond moet worden dat ondanks de lokale beschadigingen van de constructie (indien het geval) de constructie niet bezwijkt.

Deze eis geldt niet voor de krachtsafdracht bij aanrijding van voertuigkeringen (zie daarvoor NEN-EN 1991-1-7 + NB).
ROK-0229Volgens NEN-EN 1993-2/NB, 2.1.3.3(4) moeten blijvende voorspanverbindingen tussen constructieve onderdelen worden uitgevoerd volgens categorie C. Uitzondering op de regel zijn windverbanden (op of onder brugdekniveau in geval van houten of soortgelijke dekken), waar gekozen mag worden voor categorie A.

Verwezen wordt naar de ROK aanvulling bij NEN-EN 1993-1-8, 3.9.1 (1) - ROK-0200.
ROK-0230Voor eisen met betrekking tot de toetsing van het profiel van vrije ruimte wordt verwezen naar de ROK aanvulling bij NEN-EN 1990, A.2.4.2(3) - ROK-0006.
ROK-0231Leuningen moeten het theoretische verticale en horizontale verloop goed volgen (horizontale en verticale maximale afwijking van theoretisch verloop + en – 5 mm). Leuningen moeten gedilateerd (kunststof schuifverbindingen) zijn en moeten middels een boutverbinding losneembaar aan de constructie zijn bevestigd. De boutverbinding mag niet door trillingen los kunnen raken.
ROK-0232Zie eisen ROK-0235 en ROK-0236.
ROK-02331e aandachtsstreepje vervalt.
2e aandachtsstreepje moet worden gelezen als: maximaal 5 mm of zoveel minder als de voegovergang toelaat.
ROK-0234In geval van (kans op) trillingen van individuele onderdelen door aanstoting (bijvoorbeeld mechanische aanstoting door verkeer) moeten spanningswisselingen in die onderdelen onder de vermoeiings-ondergrens (“cut-off-limit”) van de betreffende details blijven of moeten bij ontwerp en uitvoering afdoende (en realiseerbare) voorzieningen worden getroffen om de trillingen na optreden weg te nemen.
ROK-0235De uitgangspunten en eisen voor de toetsing van bruggen met voetgangers op comfort (deels ook sterkte) zijn opgenomen in:
  • NEN-EN 1990 + NB, A.2.4.3.2
  • NEN-EN 1991-2 + NB, 5.7 + bijlage NB.I
Basis voor de eisen in bovengenoemde artikelen is gemiddeld gebruik van een brug volgens (voetgangers-)verkeersklasse 3. In geval zich op de brug regelmatig situaties voordoen met een hogere verkeersklasse (bruggen bij (voetbal)stadions, grote openbare gelegenheden, treinstations), dan moet bij gelijke comfortcriteria de hogere verkeersklasse in rekening worden gebracht.
ROK-0236

In geval van (kans op) trillingen van kunstwerken als geheel of (individuele) onderdelen van kunstwerken door wervelvorming en/of aero-elastische instabiliteit (o.a. vortex-induced-vibrations, rain-wind induced vibrations, galloping en/of flutter) moeten spanningswisselingen in die onderdelen onder de vermoeiingsondergrens (“cutoff- limit”) van de betreffende details blijven of moeten bij ontwerp en uitvoering afdoende (en realiseerbare) voorzieningen worden getroffen om de trillingen weg te nemen.

In geval van kans op trillingen van een brug als geheel door wervelvorming en/of aero-elastische instabiliteit (o.a. vortex-induced-vibrations, rain-wind induced vibrations, galloping en/of flutter) moet de mate van excitatie, voor zover binnen de grenzen / het toepassingsgebied van NEN-EN 1991-1-4, met die norm op theoretische basis worden onderzocht. In het geval de constructie buiten het toepassingsgebied van NEN-EN 1991-1-4 ligt, moet, bij kans op trillingen door windeffecten, windtunnelonderzoek worden uitgevoerd. Voor boogbruggen met verticale hangers en/of tuibruggen moet altijd windtunnelonderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat er geen of slechts acceptabele wervelvorming en/of aero-elastische instabiliteit kan optreden in delen van de brug of de brug als geheel.

In alle gevallen moet worden aangetoond dat trillingen gedurende de levensduur niet kunnen leiden tot schade (statisch en/of vermoeiing) en discomfort.

ROK-0237Zie ROK aanvulling op NEN-EN 1993-2, 4.4 - ROK-0226.
ROK-0238

Het regenwater moet worden opgevangen en met een regenwaterafvoersysteem worden afgevoerd naar een in het contract vermelde locatie.

Indien rechtstreekse afvoer op de onderliggende structuur is toegestaan, moeten positie en lengte/hoogteligging van de afvoerlocaties zodanig worden gekozen dat, rekening houdend met de wind, geen afkomend water op constructiedelen kan komen of tegen constructiedelen kan waaien.

Het is niet toegestaan om vloeistoffen (hemelwaterafvoer of anderzijds) door kokervormige constructie-elementen te transporteren.

ROK-0239Afwijkend van de tekst in de NEN-EN 1993-2/NB en figuur 7.2 moet in plaats van (3) worden gelezen: Elke verbinding en doorsnede van een verbinding (een een hoofddraagsysteem (bv hoofdligger, dwarsdrager, boog, pyloon, enz.) moet ten minste de rekenwaarde van de sterkte van de kleinste aangesloten doorsnede kunnen overdragen.Als toelichting op de tekst (afkomstig uit de VOSB) kan figuur F0239 worden toegepast (eveneens afkomstig uit de VOSB).
ROK-0240Aanvullende eisen voor verbindingsmiddelen zijn opgenomen in ROK paragraaf 7.8 en ROK paragraaf 7.20. Zie tevens onder ROK paragraaf 7.3(4).
ROK-0241

Aanvullende eisen met betrekking tot lassen zijn opgenomen in ROK paragraaf 7.8 en ROK paragraaf 7.20 en zoals hieronder beschreven.

Lasnaden in plaatvelden van constructieve hoofdelementen (bijvoorbeeld dekplaat, hoofdligger-lijven en -flenzen, dwarsdrager-lijven en -flenzen enz.) moeten volledig doorgelaste X-naden zijn.

Lassen in de hoofddraagconstructie moeten doorlopend en rondom worden gelegd.

Laspoortjes, in algemene zin, en specifiek in de lijven van hoofdliggers, dwarsdragers en consoles moeten worden vermeden en moeten, waar niet anders mogelijk, met een inzetstuk worden gedicht, minimaal R = 100 mm (X-naad naar lijfplaten).

Delingslassen van lijfplaten van hoofdliggers en dwarsdragers (en gelijkwaardige elementen van het hoofddraagsysteem) moeten versprongen liggen van delingslassen in de bijbehorende flenzen.

In het ontwerp en tijdens de uitvoering moeten enkelzijdige hoeklassen en enkelzijdige stompe lassen met spleet voorkomen worden. Indien deze lassen niet kunnen worden voorkomen, bijvoorbeeld bij sluitplaten van luchtdicht afgesloten kokers (indien toegestaan), moet de keeldoorsnede minimaal gelijk zijn aan 50% van de plaatdikte (a≥0,5t) (of zoveel groter als de berekening aantoont). Bij de toetsing moet de excentriciteit in rekening worden gebracht, zowel bij de vermoeiingsanalyse als de sterkteanalyse.
Uitgezonderd van deze eis zijn lassen voor opdikplaten, voetplaten en kleine koker- of buisprofielen die rondom worden gelast.

ROK-0242Vermoeiingsverificatie moet zijn uitgevoerd voor alle kritieke locaties.
ROK-0243Vermoeiingsbelastingsmodellen 1, 2 en 3 (NEN-EN 1991-2 + NB) mogen niet worden gebruikt. De vermoeiingsverificatie moet worden uitgevoerd volgens:
  • 'vermoeiingsbelastingsmodel 4 van NEN-EN 1991-2 + aanvullende regels in NEN EN 1991-2/NB (resulterend in gebruik van vermoeiingsbelastingsmodel 4a” (zie NEN-EN 1993-2/NB, 9.4.1(6));
  • de methodiek van bijlage A van NEN-EN 1993-1-9 (zie ook NEN EN 1993-1-9, 8(4));
  • classificaties volgens NEN-EN 1993-2 bijlage F, NEN-EN 1993-2, 9.6 en NEN EN 1993-1-9 + NB, (in rangorde van geldigheid en inclusief bijbehorende eisen ten aanzien van toleranties, voorbewerking, lassen en NDO van NEN-EN 1993-2, bijlage F) en de lasbeëindiging t.p.v. aansluiting copehole - trogwand.

De in NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F, tabel NB.7 aangegeven detaillering is verplicht voor bruggen voor wegverkeer in verkeerscategorie 1,2 en 3 (NEN-EN 1991-2/NB). Ontbrekende onderdeelafmetingen, plaatdikten en lasafmetingen (waar niet direct volgend uit de voorgeschreven detaillering) moeten worden bepaald (statisch en vermoeiing).

Tabel NB.7 van NEN-EN 1993-2/NB moet worden toegepast bij het ontwerp van nieuwbouwbruggen of bij de uitbreiding van bestaande bruggen. Tabel NB.8 moet worden toegepast bij de vaststelling van de vermoeiingsclassificaties van details van bestaande bruggen, NB.8 mag niet worden toegepast voor nieuwbouwbruggen of bij renovatie van bestaande bruggen.

ROK-0244

De titel van deze paragraaf moet worden gelezen als “ontwerp en berekening van spoor- en wegverkeersbruggen”. De aangegeven detaillering / kritieke zones zijn ter illustratie (niet volledig). De gegeven figuren geven vermoeiingstechnisch kritieke zones weer voor troggen, dekplaat en trog-dwarsdrager verbinding en beogen niet een compleet overzicht van alle kritieke zones in een brug of orthotrope rijvloer aan te geven (voor orthotrope rijvloer, zie NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F).

Zie hiervoor eis ROK-00906.

ROK-0245Genoemde artikelen mogen niet worden gebruikt voor bruggen voor wegverkeer (zijn gekoppeld aan het gebruik van belastingsmodel 3 voor vermoeiing, wat voor stalen bruggen niet mag worden gebruikt, gebruik van vermoeiingsmodel 4 is verplicht volgens NEN-EN 1993-2/NB, 9.4.1(6)).
ROK-0246Onder de orthotrope rijvloer wordt verstaan:
  • de dekplaat;
  • de langsverstijvers;
  • de aansluiting van langsverstijvers aan het dwarsdragerlijf.
Voor de kritieke zones in een orthotrope rijvloer, benoemd in de figuren 9.1 en 9.2 van NEN-EN 1993-2 (ook in geval van trogdoorvoeren zonder “cope holes”) en aangevuld met de potentiële scheurlocaties zoals opgenomen in NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F moet gebruik worden gemaakt van een voldoende fijn FEM-model opgebouwd uit (minimaal) schaalelementen. Het model moet een representatief deel van voldoende omvang van het totale brugdek omvatten. Met het model (+nabewerking) moet het spanningswisselingsspectrum van de passerende wagens (wageninvloedslijnen te verkrijgen uit berekening individuele as/wiel-invloedslijnen met een voldoende kleine stapgrootte in en dwars op de rijrichting) van vermoeiingsbelastingsmodel 4a van NEN-EN 1991-2/NB worden bepaald, waarna met NEN-EN 1993-1-9, bijlage A met classificaties volgens NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F, de schade kan worden berekend.

Zie voor vervolg onderliggende eis.
Zie eis ROK-00906.
ROK-0247Vereenvoudigde berekening van langsverstijvers (b.v. als doorgaande ligger op elastische steunpunten) op vermoeiing mag niet worden gebruikt. Vermoeiing van langsverstijvers als onderdeel van de orthotrope rijvloer moet worden uitgevoerd met modellen en aanpak conform ROK-00906.
ROK-0248

Vereenvoudige benadering als bedoeld met het vierendeelmodel is niet toegestaan. Vermoeiing van details rondom de haibach cope-holes (of volledig aangesloten troggen) als onderdeel van de orthotrope rijvloer moet worden uitgevoerd met modellen en aanpak conform ROK-00906.

“Cope-holes” zijn alleen toegestaan bij dwarsdragers met een constructiehoogte ≥ 1200 mm en een minimale lijfdikte van 12 mm. Als “cope-holes” worden gebruikt, moeten ze van het Haibach-type zijn (zie figuur F0248, aan te passen aan projectspecifieke trogafmetingen). Bij de berekening moet rekening worden gehouden met buiging uit en in het vlak van de dwarsdrager ten gevolge van de doorbuiging van de langsverstijvers (troggen) onder invloed van verkeer en buig- en dwarskrachteffecten in het vlak van de dwarsdrager.

De classificatie van de randen van de plaat van een “cope-hole” moet bij een vermoeiingsberekening worden aangenomen als 140. Deze classificatie is exclusief geometrisch spanningsverhogende effecten (SCF = Spannings Concentratie Factoren).

Één van de details die moet zijn beschouwd is: lasbeëindiging bij de aansluiting copehole-trogwand, niet uitputtend.

ROK-0249De in genoemde artikelen gegeven procedure voor analyse van vermoeiing is gekoppeld aan het gebruik van vermoeiingsbelastingsmodel 3 van NEN-EN 1991-2 en daarom niet toegestaan voor wegverkeer (vermoeiingsbelastingsmodel 4 van NEN-EN 1991-2 moet worden toegepast volgens NEN-EN 1993-2/NB, 9.4.1(6)). Verwezen wordt naar de procedure genoemd onder 9.1.2 + 9.2.1 + 9.2.2 + 9.4.1.
ROK-0250

Voor de vermoeiingsclassificatie van details van orthotrope rijvloeren wordt, in aanvulling op NEN-EN 1993-1-9 + NB, verwezen naar de vervanging in deze ROK van NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F, tabel NB.7 zoals opgenomen in ROK-00906. De classificaties zoals opgenomen in ROK-00906 gaan voor de classificaties zoals opgenomen in de NEN-EN 1993-1-9, NEN-EN 1993-2 NB.7 en NEN-EN 1993-2/NB, tabel NB.7 (met bijbehorende eisen). De classificaties in NEN-EN 1993-1-9, tabel 8.8 aangegeven detaillering voor orthotrope rijvloeren is verplicht voor bruggen voor wegverkeer in verkeerscategorie 1,2 en 3 (NEN-EN 1991-2/NB) bij keuze voor een orthotrope rijvloer met trogvormige langsverstijvers.

De verplichting geldt met inbegrip van de eisen gesteld in de rechterkolom van de genoemde tabel (en betreft daarom voor een deel ook uitvoeringsaspecten). In verband met de projectspecifiek te bepalen constructieafmetingen ontslaat de verplichte detaillering (inclusief uitvoeringsaspecten) de opdrachtnemer niet van de plicht om middels berekeningen aan te tonen dat de constructie statisch en qua vermoeiing aan de gestelde eisen voldoet (sterkte en levensduur).

Qua rangorde gaan de uitvoeringseisen in ROK-00906 voor de eisen in de ROK paragraaf 7.20 (geldt alleen voor conflicterende eisen).

ROK-0251Ten aanzien van het gestelde met betrekking tot nabehandelen van lassen geldt: dit is alleen toegestaan voor bestaande bruggen, waarbij in aanvulling geldt dat moet worden aangetoond dat de te verkrijgen geometrie reproduceerbaar is en het positieve effect op de classificatie aantoonbaar is.
ROK-0252Zie tevens ROK paragraaf 7.10.
ROK-0255

Bijlage C (NEN-EN 1993-2 + NB) is informatief afmetingsinformatie uit bijlage C (al dan niet minimale waarden) mogen niet worden gebruikt, maar moeten worden vastgesteld op basis van sterkte en vermoeiingsberekeningen rekening houdend met de daarvoor gelden eisen in deze ROK.

Uitvoeringsaspecten, benoemd in bijlage C, zijn niet van toepassing (geldt overal waar verwezen wordt naar de tabellen C.3, C.4, C.5 en de tabellen zelf met uitzondering van tabel C.4 detail 16, zie hiervoor specifiek onder C.1.4.3 (2) - ROK-0531). Voor uitvoeringsaspecten wordt verwezen naar NEN-EN 1090-2 en de aanvullingen daarop in ROK paragraaf 7.20 en wordt, specifiek voor details van orthotrope rijvloeren van bruggen, tevens verwezen naar de aanvulling bij NEN-EN 1993-2, 9.6 - ROK-0250 en naar ROK-00906 als vervanger voor (en aanvulling op) NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F.

Zie voor het vervolg onderliggende eisen.

ROK-0256Specifieke informatie uit bijlage C welke in onderliggende eisen als eis (E) zijn aangegeven, moeten als normatief worden gezien (onder inachtname van het gestelde in 9.6(2) van de Nationale Bijlage). Als er een (T) is aangegeven betreft het een toelichting.

Zie onderliggende eisen.
ROK-0257Deze bijlage is Informatief, geen aanvullingen.
ROK-0258Toelichting op bijlage E van NEN-EN 1993-2Volgens NEN-EN 1993-2/NB mag deze bijlage niet worden gebruikt, inhoudende dat de combinatie van effecten van belastingen op lokale draagsystemen en globale draagsystemen moet worden meegenomen zonder reductie van één van beide. Dit betekent feitelijk dat de bijlage wel kan worden gebruikt indien voor de combinatiefactor ψ de waarde 1 wordt gehanteerd.
ROK-0259De bijlage F is vervangen door eis ROK-00906.

Bij de constructiedetails 1, 2 en 3 is een MDF (= Maximale DoorlasFout) aangeduid als 'h2' . Doorslag van de las aan de binnenzijde van de trog is niet toegestaan (tenzij het gaat om een goed en vloeiend hechtende doorslag vanuit een handmatig aangelegde grondnaad).
De MDF mag gemiddeld 1 mm zijn met een maximum van 1,5 mm.
ROK-0517Voor de van toepassing zijnde normen (en documenten) zie hoofdstuk 2 en tabel T0511.
ROK-0518C.1.1(3) (E)
Informatie geldt niet alleen voor zwaar belaste rijstroken, maar voor de volledige breedte voor verkeer.
ROK-0519Toelichting op artikel C.1.2.1 (T)Dekplaatscheuren kunnen op meerdere locaties ontstaan. Zie bijvoorbeeld onder andere NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F, detail 1 (tussen de dwarsdragers in) en 2 (ter plaatse van de dwarsdragerdoorvoer) cq de vervanger daarvan in SYS-00906, NEN-EN 1993-2/NB, tabel N.3 kritieke zones 1 en 2 en de verbindingslassen tussen dekplaatdelen onderling.
ROK-0520C.1.2.1(3) (E)
Met de temperatuur afhankelijke buigstijfheid van asfalt en ZOAB moet rekening worden gehouden middels het met volume-elementen meenemen van betreffende lagen in het FEM-model voor vermoeiing de orthotrope rijvloer. Aangenomen moet worden dat de lagen (gescheiden door membranen) ter plaatse van de membranen een gelijke verticale verplaatsing hebben, maar dat de membranen geen horizontale afschuifstijfheid hebben (derhalve samenwerken via afzonderlijke buiging, spreiding automatisch meegenomen, geen composietwerking). Voor details wordt verwezen naar ROK-00906.
ROK-0521C.1.2.1 (E)
Figuur C.2 en C.3 zijn ter illustratie van de krachtswerking maar geen volledige basis voor modelvorming.
ROK-0522C.1.2.2 (E)
De dikte van de dekplaat (en de overige afmetingen en lassen binnen de orthotrope rijvloer) moeten middels berekeningen worden vastgesteld. Verwezen wordt o.a. naar ROK-00906.
Tabellen NB.5 en NB.6 mogen niet worden toegepast.
Vermoeiing van orthotrope rijvloeren.
Sinds het verschijnen van de NEN-EN1993-2 en de bijbehorende NB in 2011 hebben metingen en onderzoeken van TNO, TU-Delft en TU-Eindhoven in opdracht van o.a. RWS nieuwe inzichten opgeleverd in de materiaalfactoren op vermoeiing, de prentafmetingen van wielen, de detailcategorieën van details in de orthotrope rijvloeren en in de wijze van modelleren en verkrijgen van spanningswisselingen uit de modellen. Bedoelde inzichten zullen, na afronding, worden verwerkt in een Technical Document wat vanuit de NEN-EN1993-1-9 normatief zal worden aangestuurd. Vooruitlopend op de nieuwe Eurocode (verwacht 2025) zijn in de ROK rekenregels opgenomen volgend uit die onderzoeken (welke nog niet volledig zijn afgerond). Dientengevolge zijn ook de rekenregels in deze ROK nog niet definitief en zullen nog aanpassingen volgen in vervolgversies van de ROK. Gesteld kan wel worden dat e.e.a. leidt tot verzwaring van met name de dekplaat t.o.v. de eisen / dekplaatdiktes de huidige Eurocode (c.q. het bouwbesluit).
ROK-0523C.1.2.3 (E)
Verbindingslassen tussen dekplaatdelen onderling moeten volledig doorgelaste X-naden zijn.
ROK-0524C.1.3.2 (E)
V-vormige langsverstijvers zijn niet toegestaan.
ROK-0525C.1.3.3 (2) (E)
Zie eis ROK-00906.
ROK-0526C.1.3.4 (1)+(3)+(4) (E)
Zie eis ROK-00906, detail 8a.
ROK-0527C.1.3.5.2(1)+(3) (E)
zie aanvulling bij 9.4.2.2
ROK-0528C.1.3.5.2(2) +(3)+(4) (E)
“cope hole”-vormen als bedoeld in dit artikel zijn niet toegestaan (zie 9.4.2.2)
ROK-0529Toelichting op artikel C.1.3.5.3 (T)Tussengelaste langsverstijvers mogen worden toegepast mits wordt voldaan aan de eisen voor statische sterkte en vermoeiingslevensduur rekening houdend met een voor de fabricage/uitvoering als strikte (te controleren) eis met betrekking tot de uitlijnigheid van de troggen voor en achter de dwarsdrager.
ROK-0530C.1.4.2(2) (E)
Gelaste delingen in lijfplaten van dwarsdragers moeten volledig doorgelaste X-naden zijn.
ROK-0531C.1.4.3(2) (E)
In het geval de onderflenzen van dwarsdragers en hoofdliggers op één niveau liggen, moeten de aansluitingen volgens tabel C.4 detail 16 worden uitgevoerd met als aanvullende eis dat lassen minimaal 50 mm buiten de afronding moeten worden gesitueerd.
ROK-0532

C.1.4.3(3) (E)
Delingen in flenzen van dwarsdragers moeten volledig doorgelaste X-naden zijn. Voor de tabellen C.3, C.4 en C.5 zie de algemene opmerkingen (met hierop één uitzondering: C.4 (16), zie eis ROK-0531.

ROK-0681Dragende (constructieve) onderdelen, waarvoor vervanging gedurende de levensduur wel acceptabel is, zijn:
  • Opleggingen (voor eisen m.b.t. de ontwerplevensduur zie RTD 1012);
  • Voegovergangen (voor eisen m.b.t. de ontwerplevensduur zie RTD 1007-2).

Bereikbaarheid, inspectie, onderhoud en vervanging van deze onderdelen moet veilig en goed mogelijk zijn. Voorzieningen daartoe moeten worden meegenomen (vijzellocaties moeten visueel zichtbaar zijn op zowel de bovenbouw als de onderbouw). Zie ook ROK paragrafen 6.4, 13.1 en 13.8.

Vervanging van opleggingen van vaste bruggen moet mogelijk zijn zonder de beschikbaarheid en het gebruik van de brug te beïnvloeden. Vervanging van voegovergangen moet mogelijk zijn met hooguit beperkte beïnvloeding van de beschikbaarheid en het gebruik van de brug.

Bereikbaarheid, inspectie, onderhoud en vervanging van aankledingonderdelen moet veilig en goed mogelijk zijn. Zie ook ROK paragraaf 13.8.

Onder “aankledingsonderdelen” van de constructie worden onderdelen verstaan die geen primaire functie hebben in de afdracht van de nuttige functionele belasting. Hierbij moet gedacht worden aan:

  • Asfaltslijtlagen en epoxy-slijtlagen;
  • Voertuigkeringen;
  • Corrosiebeschermingssystemen;
  • Inspectie/conserveringswagens + banen (onderhoudsvoorzieningen);
  • Hemelwaterafvoersystemen;
  • Elektrische voorzieningen (o.a. kokerverlichting, stroomvoorziening ten behoeve van inspectie en onderhoud, scheepvaartverlichting, bliksem- en overspanningbeveiliging, enz.);
  • Weginformatiesystemen.
ROK-0682

Specifiek:
• Voor de bereikbaarheid voor inspectie en onderhoud moeten, bij vaste bruggen over water en beweegbare bruggen (laatste tenzij in het contract anders vermeld), wagenbanen en inspectiewagens worden aangebracht. De inspectiewagens moeten het mogelijk maken de gehele onderzijde (alles onder dekplaatniveau) op handafstand te inspecteren en onderhouden. De wagenbanen moeten tevens geschikt zijn voor conserveringswagens. De wagens moeten veilig bereikbaar en toegankelijk zijn en veilig in gebruik (o.a. wielbreuk/val-beveiliging, rem, eindstops op de banen). Inspectiewagens moeten geschikt zijn voor een nuttige karakteristieke belasting van 1,5 kN/m2 i.c.m. een lokale belasting op een willekeurige locatie van 7.5 kN. De inspectiewagens moeten worden uitgevoerd met zowel een elektronische als een handmatige voortbeweging (noodgevallen). De inspectiewagens moeten elektronisch worden voortbewogen met een snelheid van min. 15 m/minuut (bij de handbediening mag een lagere snelheid worden aangehouden). Voor onbevoegden moet de toegang tot en de voortbeweging van de wagen(s) onmogelijk zijn. De wagens en banen moeten voorzien zijn van CE-markering. De wagenbanen moeten tevens geschikt zijn voor het aanbrengen en verplaatsen van conserveringswagens. Conserveringswagens moeten geschikt zijn voor een nuttige karakteristieke belasting van 2,5 kN/m2 i.c.m. een lokale belasting op een willekeurige locatie van 10 kN. Het functionele oppervlak van een conserveringswagen moet zodanig zijn dat met 1 of meerdere wagens (dwars op de rijrichting) een werkvak ter grote van de brugbreedte · de dwarsdragerafstand + 2·1 m kan worden afgesloten. Wagens en banen moeten worden voldoen aan gevolgklasse 2 van NEN-EN 1990.
De massa van de wagenbanen moet worden meegenomen als eigen gewicht, de massa en belasting van de inspectiewagens als veranderlijke belasting in combinatie met verkeer. Voor de beoordeling van de brugconstructie bij gebruik van de banen door (een) conserveringswagen(s) mag gebruik worden gemaakt van NEN 8700 / NEN 8701 (dit geldt niet voor de baan zelf en de conserveringswagen).

ROK-0684• Kokervormige of anderszins voor de buitenwereld afgesloten constructieve elementen van hoofddraagconstructies en/of dwarsdragers moeten veilig bereikbaar en zowel inwendig als uitwendig inspecteerbaar en onderhoudbaar zijn. Bij het ontwerp moet ten behoeve van onderhoud en inspecties een minimale inwendige hoogte van 1200mm gehanteerd worden. De toegang moet aan de volgende eisen voldoen:
  • Minimaal 2 toegangen per ruimte;
  • De afstand tussen toegangen mag niet meer zijn dan 100m bij een inwendige hoogte >2000mm;
  • De afstand tussen toegangen mag niet meer zijn dan 50m bij een inwendige hoogte <2000mm;
  • Toegangen mogen zich niet boven een openbare weg bevinden;
  • De toegang moet geschikt zijn voor hulpdiensten (aan- en afvoer van bijv. een brancard).
Voor binnenzijdes van kokerliggerbruggen geldt dat deze in alle gevallen over de gehele lengte van het brugdek inwendig toegankelijk moet zijn voor inspecties en onderhoud.
ROK-0722Voor zone 2 van figuur 9.1 moet (in het geval van doorgestoken troggen) onderscheid worden gemaakt tussen scheuren in de dekplaat ter plaatse van en tussen de dwarsdragers en scheuren in de langslas tussen het troglijf en de dekplaat (een en ander in overeenstemming met NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F). Zie ook ROK-00906.

Vermoeiingsanalyse in het hoofddraagsysteem en dwarsdragers/consoles mag worden uitgevoerd met spanningswisselingen volgend uit vermoeiingsbelastingsmodel 4a van NEN-EN 1991-2 + NB op het elastische rekenmodel dat eveneens wordt gebuikt voor de statische analyse, mits dit model voldoende verfijnt en gedetailleerd is om spanningsconcentratie-effecten (of bijvoorbeeld dwarse buiging van flenzen) welke niet in de nominale vermoeiingsclassificaties zijn verwerkt, mee te nemen.

"

Deel 5: Palen en damwanden[bewerken]

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-0260Voor aanvullende eisen met betrekking tot ankers wordt verwezen naar de ROK aanvullingen bij NEN 9997-1, 9.4 onder “Controleproeven verankeringen” - ROK-0696.
ROK-0261

NEN-EN 1993-5, Tabel 4-2 moet voor eroderende omstandigheden veroorzaakt door afspoeling, zoals bij sluizen, worden vervangen door tabel T0261.

Bij sluizen loopt zone C tot op de bodem; zone D is daar niet van toepassing.

Dikteverlies kan onverwacht hoger uitvallen in de praktijk als gevolg van ALWC (Accelerated Low Water Corrosion) en / of MIC (Microbiological Induced Corrosion).

Om deze versnelde corrosie te kunnen tegengaan, moet het ontwerp en de plaatsing van damwanden zodanig zijn, dat kathodische bescherming op alle damwanden gedurende de hele ontwerplevensduur (dus ook na plaatsing) toegepast kan worden. Een voldoende elektrische geleiding tussen de afzonderlijke damwandelementen is hierbij essentieel.

Indien kathodische bescherming wordt toegepast om het eventueel optreden van ALWC / MIC tegen te gaan, moet een beschermingscriterium worden gehanteerd van - 900 mV of lager met betrekking tot Ag/AgCl referentie elektrode voor alle systemen gedurende de gehele levensduur van het systeem. Lager dan -1000 mV is niet toegestaan wegens mogelijke waterstofvorming.

Aangezien in sluizen een door afspoeling eroderende omgeving aanwezig is, is de corrosiesnelheid in tabel 7-3 constant in de tijd. De waarden komen overeen met de
‘Handreiking rekenmethodieken NIC, groene versie’, de interne bureaurichtlijn die tot 2006 bij de afdeling Constructie Waterbouw van de Bouwdienst Rijkswaterstaat
werd gehanteerd.
ROK-0262Het plooigedrag van buispalen van combiwanden mag worden beoordeeld met CUR Rapport 211E, paragraaf 6.6.6 “Local buckling of primary piles in combi-walls”.De regels voor plooi in NEN-EN 1993-1-6, waarnaar in NEN-EN 1993-5 is verwezen, zijn zeer conservatief. De controle op plooien moet enerzijds veilig zijn maar tegelijkertijd wel de stand van de huidige kennis reflecteren.
ROK-0815De opmerking in CUR Rapport 166, deel 1, bij tabel 9.2 en NEN-EN 1993-5, tabel 4.1: 'Corrosiesnelheden zijn in verdichte ophogingen lager dan in onverdichte. Voor verdichte ophogingen moeten de gegeven waarden door 2 gedeeld worden.' mag uitsluitend worden toegepast indien de damwanden of palen in een vooraf verdichte ophoging worden aangebracht en geldt niet voor achteraf aangevulde of verdichte grond.Deze opmerking wordt vaak ten onrechte gebruikt voor onderdelen waarbij de grond niet goed verdicht kan worden (zoals onder / direct naast gordingen, ankerstangen e.d.).
ROK-0818De waarden voor uniforme corrosie uit de vervallen ROBK zoals vermeld in CUR Rapport 166, deel 2, paragraaf 5.2.2 (6e druk en eerder) mogen niet worden toegepast, met uitzondering van de waarden voor de atmosferische zone.Het genoemde artikel in CUR Rapport 166 is verouderd (verwijst nog naar oude ROBK), maar wordt nog regelmatig (ten onrechte) toegepast als het leidt tot minder dikte.
ROK-0819In het geval van zout water moet altijd kathodische bescherming toegepast worden onder de GLW en coating of een betonschort daarboven.GLW = gemiddeld laagwater (zie ook AOA Begrippen- en Definitielijst (ABDL))

Eisen voor uitvoering: NEN-EN 1090-1 Constructieve delen van staal en aluminium[bewerken]

Deel 1: Eisen voor conformiteitsbeoordeling van dragende delen

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-0270Uitvoerende bedrijven moeten gecertificeerd zijn voor de vereiste uitvoeringsklasse volgens NEN-EN 1090-1.

Eisen voor uitvoering: NEN-EN 1090-2 Het vervaardigen van staal- en aluminiumconstructies[bewerken]

Deel 2: Technische eisen voor staalconstructies

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-00832Voor spiraalgelast buismateriaal gelden de volgende aanvullingen:
  1. Van elke toe te passen spiraalgelaste buis moet, in geval deze in een geautomatiseerd procedé is gefabriceerd, minimaal 10% van de spiraallaslengte worden gecontroleerd m.b.v. UT conform tabel 7-8. Onderzoek moet minimaal uitgevoerd worden aan de buiseinden, over een lengte van minimaal 500mm, en daar waar rondnaden of andere aansluitingen moeten worden gerealiseerd. De rapportage van de spiraallascontrole maakt in beide gevallen deel uit van de opleveringsdocumentatie.
  2. De lasnaden moeten visueel voldoen aan NEN-EN-ISO 5817 kwaliteitsniveau C, waarbij de aanwezige lassen een maximale overdikte volgens tabel 5 van NEN-EN 10219-2 mogen hebben.
  3. De reparatielengte van de spiraallas van de geleverde buis af fabriek mag maximaal 10% van de buislengte bedragen.
  4. Punt 1 geldt ook in details waar glijgeleiding lassen kruist. Om mechanische schade op conserveringen te voorkomen moeten glijblokken worden voorzien van afschuiningen zodat de conservering niet wordt aangestoten met haakse randen.
  5. Bij toepassing van spiraalgelaste buizen moet door middel van een vermoeiingsberekening in het UO worden aangetoond dat de buispaal niet wordt overbelast bij plaatsing, verwijdering en/of gebruik. Eventuele restricties die dit oplevert ten aanzien van in te zetten materieel moeten expliciet worden benoemd.
ROK-00837Voor uitvoeringsklasse 2 is ponsen alleen toegestaan i.c.m. minimaal 2 mm ruimen. Voor uitvoeringsklasse 3 en 4 is ponsen niet toegestaan.
ROK-00838

Hardheid
In afwijking van de eisen als gespecificeerd in tabel 3 van NEN-EN-ISO 15614-1, mogen geen hogere hardheden dan 350 HV10 worden gevonden bij materialen volgens staalgroepen 1 en 2 van ISO/TR 15608. Een maximale hardheid tot 380 HV10 is alleen toegestaan in combinatie met lastoevoegmaterialen met een gegarandeerd waterstofgehalte kleiner dan ≤5,0 ml/100gr lasmetaal. Zie ook ROK-0312 en ROK-0323.

De maximale afwijking van het CET% van het productiemateriaal ten opzichte van het CET% van de WPQR mag zijn:

  • indien C% van de WPQR en het productiemateriaal < 0,13% zijn er geen restricties
  • indien C% van de WPQR ≥ 0,13% dan mag het CET% van het productiemateriaal maximaal 0,03% hoger zijn dan van de WPQR.
Het CET% moet worden bepaald volgens hoofdstuk C.3.2.1 uit NEN-EN 1011-2.
Let op CET (volgens formule C.2) wijkt af van CE (volgens formule C.1), resp. CEV (volgens IIW formule). Zie bijlage C van NEN-EN 1011-2.
ROK-00839

De locatie van het verwijderde constructiedeel moet VT en MT/PT worden onderzocht op kerf/scheurvorming of materiaalafname.

Gutsen is toegestaan op vermoeiingsgevoelige onderdelen, mits keuring als bovenstaand plaatsvindt. Bij het gutsen moet de voorwarmtemperatuur worden aangehouden conform WPS van de gelaste verbinding.

Hakken is niet toegestaan ongeacht de materiaalkwaliteit.

ROK-00840Kettinglassen zijn niet toegestaan.
ROK-00841Bij alle stompe lassen moeten aan en uitloopplaten worden toegepast, ongeacht de richting. De vorm van de aan- en uitloopplaten moet gelijk zijn aan de te lassen lasnaadvorm.
ROK-00842Onderlegmaterialen die niet worden verwijderd, moeten bij EXC 3 en EXC 4 op tekening zijn aangegeven en op de as-built tekening als zodanig worden vermeld (bijvoorbeeld bij troggen). Onderlegmaterialen moeten van dezelfde kwaliteit zijn als de te verbinden materialen.
ROK-00843Het lassen van stuiknaden in materiaal voor trogprofielen, vóór het zetten, is niet toegestaan.
ROK-00844Maritieme operaties die plaatsvinden ten behoeve van het transport en de installatie van (delen van) bruggen moeten ontworpen en uitgevoerd worden conform de eisen in ISO 19901-6 aangevuld met DNVGL-ST-N001 voor “load-out”, “skidding”, “float-over”, “load transfer” en “heavy lifting” operaties, inclusief alle onderliggende standaarden zoals de DNV-OS-H205 en DNV-OS-H201. De minimale referentieperiode voor omgevingscondities (zoals wind, golven en stromingen) die aangehouden moet worden is 10 jaar. Indien maritieme operaties beperkt zijn tot een specifiek seizoen mogen omgevingscondities specifiek voor dat seizoen bepaald worden.

Wanneer bij maritieme operaties gebruik gemaakt wordt van mechanische of hydraulische vijzelinstallaties, lieren, ankerlijnen, ballastsystemen en/of andere installaties voor het hijsen, tillen en/of verplaatsen van brugdelen moet het ontwerp redundant en veilig zijn bij het falen van ieder enkel, maar willekeurig, onderdeel.

Tijdelijke constructies benodigd bij transport en installatiewerkzaamheden moeten ontworpen worden conform de ROK en op basis van gevolgklasse 3 en veiligheidsfactoren op nieuwbouwniveau.

De veiligheid van maritieme operaties moet aangetoond worden middels analyses van statische stabiliteit en dynamische analyses voor het bepalen van bewegingen, versnellingen en krachten in verankeringssystemen en tijdelijke constructies. Werkplannen voor maritieme operaties moeten, inclusief voornoemde analyses, ter acceptatie worden voorgelegd.

Voor hijs- en overige transportoperaties van (delen van) bruggen op land gelden in principe dezelfde eisen en zijn dezelfde normen van toepassing als voor maritieme operaties, met uitzondering van de aspecten specifiek voor transport op water. In bijzondere situaties waar de betreffende operatie niet wordt afgedekt door een van bovenstaande normen moet in overleg met het project een keuze voor het normatieve kader gemaakt worden.
ROK-00845Daar waar tijdens samenbouwen lasverbindingen worden toegepast is NEN-EN 1090-2 hoofdstuk 7 van toepassing.
ROK-00846Bijlage I mag niet worden toegepast.
ROK-00875In aanvulling op ISO 12944-3 moet de minimale afstand om een oppervlak te kunnen voorbehandelen en conserveren twee keer zo groot zijn als in Annex C van ISO 12944-3 onder “a minimum permitted distance between sections and between a section and an adjacent surface (mm)” is opgenomen.
ROK-00876In aanvulling op 10.2 moet na verwerking van RVS de corrosiewerende laag worden hersteld en visueel gelijk zijn aan het moedermateriaal (gehele oppervlak egaal van uiterlijk/kleur).
ROK-00883In afwijking op Bijlage F1.1 van de NEN-EN 1090-2 is indien kathodische bescherming is voorgeschreven RTD 1029 'Eisen aan kathodische bescherming voor waterbouwkundige staalconstructies' van toepassing.In RTD 1029 zijn de eisen opgenomen die van toepassing zijn op de kathodische bescherming van waterbouwkundige staalconstructies, zowel voor opofferingsanoden als opgedrukte stroom.
ROK-00892De trogdekplaat-las procedure, inclusief in de las opgenomen hechten, moet apart gekwalificeerd worden volgens NEN-EN-ISO 15614-3,

waarbij de hardheden voldoen aan het gestelde in 7.4.1.1 (eis ROK-00838).

De las moet middels een macro beoordeeld worden op het voldoen aan toleranties volgens ROK-00906. Een macro moet genomen worden op zowel een positie met als zonder een in de las opgenomen hechtlas.

Configuratie volgens figuur F00892 (voorbewerkt/gelast).
ROK-00894

In aanvulling op het gestelde in NEN-EN 1090-2 moet de ontwerper aangeven hoeveel en welk type onderzoek moet worden uitgevoerd en op welke plaatsen in de constructie dit moet gebeuren (WIC’s), zodanig dat dit representatief is voor de hele constructie en minimaal voldoet aan het gestelde in tabel T0351. De omvang van het niet-destructief onderzoek moet worden opgenomen in het NDO-plan.

ROK-00895

Zie ook bepaalde in NEN-EN 1090-2, 12.4.2.1

De procedure en uitvoering van het visueel onderzoek moeten voldoen aan NEN-EN 1090-2, 12.4.2.5

Beoordeling Indicaties:

  • Relevante indicaties

Een discontinuïteit is het bewijs van een relevante (mechanische) imperfectie of indien hierover onzekerheid bestaat wordt deze aangemerkt als een twijfelachtige indicatie. Zolang geen zekerheid is verkregen, wordt deze als relevant beschouwd.

  • Niet relevante indicaties

Dit zijn indicaties waarvan de oorzaak duidelijk is, doch niet vallen onder de relevante indicaties (zoals groeven, lichte inkarteling en dergelijke).

Acceptatiecriteria:

Volgens de relevante kolom van de in de tabel T0552 vermelde eis.

Aanvaardingscritiria:

zie NEN-EN 1090, 7.5.16 en 7.6.1.

ROK-00905

Voor verkeerskundige draagconstructies moet de waarde ∆ in tabel B.12 - 1 vervangen worden door:
- de tolerantie op de bouwzeeg in het midden van ligger is -5/+15mm
(voor portalen volgens RWS tekeningen is dit afwijkend ten opzichte van wat op RWS tekeningen staat vermeld.)

- tolerantie op tussenliggende meetpunten -/+ 5mm, rekening houdend met de gemeten bouwzeeg in het midden en de ideale lijn.

ROK-0110

Damwandprofielen moeten worden geleverd volgens NEN-EN 10248 (warmgewalst) of NEN-EN 10249 (koudgewalst), met een minimale individuele kerfslagwaarde van 27J bij -20 ºC.
De eisen tav de lasbaarheid van constructiestaal gelden ook voor damwandprofielen. Zie eis ROK-0293.

ROK-0271Aanvullende eisen aan constructiestaal voor secundaire onderdelen (definitie zie ROK-0509):
  • de staalsoort moet ten minste worden geleverd in de kwaliteit J0 voor EXC3 en EXC4 en in JR voor EXC2 tenzij anders bepaald in tabel T-0288.
ROK-0272Informatie/waarschuwing:
Bij een tweetal projecten in Nederland zijn tijdens/na het lassen van platen met verbeterde eigenschappen in dikterichting (Z35) scheuren opgetreden evenwijdig aan het plaatoppervlak. In beide gevallen betrof het een detaillering conform onderstaande schets waarbij tevens gold dat vrije krimp van de lassen door omliggende constructiedelen in sterke mate werd verhinderd. De scheuren bevonden zich exact in het midden van de in de dikterichting aangesproken plaat (gele plaat).
  • Het lasdetail is verre van optimaal (de in de dikterichting belastte plaat inkorten en als backing gebruiken voor een V-naad met vooropening tussen de “blauwe” platen, verdient ten aanzien van dit aspect de voorkeur);
  • De plaat welke op zijn dikte-eigenschappen wordt aangesproken heeft op de plek waar deze het meest op zijn dikte-eigenschappen wordt aangesproken een snijrand die de dikte-eigenschappen kan beïnvloeden;
  • Continu gegoten materiaal kan zogenaamde “mid-line” of “center-line” segregatie vertonen. Genoemde dunne segregatie laag heeft een afwijkende materiaalsamenstelling. Het lijkt erop dat die laag wel de sterkte haalt, maar slechts een beperkte breuktaaiheid heeft (waardoor kleine onvolkomenheden gecombineerd met hoge rekken tot scheurvorming leiden). De segregatie-laag lijkt bij een beperkt aantal continu gegoten platen aanwezig te zijn. De standaard beproevingsmethoden voor Z-kwaliteit tonen de aanwezigheid en de eigenschappen van een dergelijke segregatie-laag niet aan.
ROK-0273Voor assen (transmissie- en draaipuntsassen, pennen, en dergelijke) en open tandwieloverbrengingen geldende volgende eisen, zie onderliggende eisen.
ROK-0274Aanvullende eisen voor assen en open tandwieloverbrengingen uit gewalst staal:

Het onderdeel moet geheel US worden onderzocht volgens NEN-EN 10308.
A) voor ferritisch en martensitisch staal:

  • acceptatienivereau klasse 4 volgens NEN-EN 10308 voor onderdelen vervaardigd uit rond staafstaal met een diameter ≤ 75 mm;
  • acceptatieniveau klasse 3 volgens NEN-EN 10308 voor onderdelen vervaardigd uit rond staafstaal met een diameter > 75 mm en ≤ 200 mm:

B) voor austenitisch en austenitisch-ferritisch staal:

  • acceptatieniveau klasse 3 volgens NEN-EN 10308 voor onderdelen vervaardigd uit rond staafstaal met een diameter ≤ 200 mm
ROK-0279Aanvullende eisen voor smeedstalen onderdelen:
  • Het smeedstuk moet altijd in normaalgegloeide (+N) of veredelde toestand (+QT) worden geleverd.
  • De doorsmedingsgraad moet groter zijn dan 4,0.
  • Wanneer de maatgevende doorsnede, voor de mechanische eigenschappen, groter is dan de betreffende norm aangeeft, dan is de SEW-550 van toepassing.
  • Na het lassen moet het product altijd worden onderworpen aan een warmtebehandeling (minimaal spanningsarm). Deze handelingen moeten worden onderbouwd met documenten.
  • De afwezigheid van waterstofscheuren moet tot aan het eindproduct worden gegarandeerd. Een controle hierop a.d.h.v. metingen moet minimaal 48 uur na de laatste bewerking van het (eind)product worden uitgevoerd.
  • Het onderdeel moet geheel worden onderzocht:
    UT volgens NEN-EN 10228-3 'Quality class' 3 en;
    MT volgens NEN-EN 10228-1 acceptatieniveau klasse 4;
    indien MT-onderzoek niet mogelijk is, een PT onderzoek volgens NEN-EN 10228-2 acceptatieniveau klasse 4.
  • De vezelrichting in het eindproduct moet door de constructeur worden aangegeven en in het eindproduct worden aangetoond.
ROK-0282

Bijlage C en J van NEN-EN 1090-2 zijn normatief.

Bijlage G en I zijn niet van toepassing.

ROK-0283

Constructiestaalsoorten voor warmgewalste producten boven S355 mogen niet worden toegepast.

Een uitzondering wordt gemaakt voor materiaal voor grondkerende constructies, remming- en geleidewerken, zie ROK-00831.

ROK-0284Constructiestaalsoorten voor koudgevormde producten boven S355 mogen niet worden toegepast.
ROK-0285In NEN-EN 1090-2 genoemde documenten (normen, richtlijnen en andere documenten) inclusief de aanvullingen in de ROK zijn bindend. In de ROK kunnen bovendien documenten worden genoemd in aanvulling op hoofdstuk 2 van NEN-EN 1090-2, welke tevens als bindend moeten worden beschouwd.
ROK-0286Voor aanvullende normen mbt conserveren zie RTD 1032.
ROK-0287

De noodzakelijke informatie voor de uitvoeringsspecificatie moet in het ontwerp worden bepaald. Zie ROK-0510.

ROK-0288

Voor aan te houden uitvoeringsklasse voor de meest voorkomende RWS-producten moet Tabel T0288 worden gehanteerd, tenzij contractueel anders is bepaald.

Daar waar het producten betreft welke niet in de ROK worden behandeld, moet de uitvoeringsklasse worden gekozen op basis van NEN-EN 1993-1-1+C2/A1.

EXC1 is niet toegestaan.

De uitvoeringsklasse wordt al tijdens het ontwerp bepaald. Zie eis ROK-0188.
ROK-0289Ten aanzien van de te stellen toleranties wordt verwezen naar NEN-EN 1090-2, hoofdstuk 11 en de bijbehorende ROK aanvullingen. Voor orthotrope rijvloeren van bruggen wordt voor toleranties tevens verwezen naar NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F.
Geometrische toleranties vanuit het ontwerp:
In de ontwerprapportage moet een tolerantiebeschouwing worden uitgevoerd en vastgelegd. Het resultaat van de tolerantiebeschouwing moet worden opgenomen op de DO-tekeningen. De tolerantiebeschouwing moet de toleranties, voortkomend vanuit het ontwerp, benodigd voor de fabricage, montage en gebruik en die afwijken ten opzichte van NEN-EN 1090, vastleggen. De tolerantiebeschouwing moet tevens de keuzes met betrekking tot toleranties in NEN-EN 1090, te maken door de ontwerper, vastleggen.
De gegeven toleranties in NEN-EN 1090 betreffen algemene toleranties op onderdelen van een eindproduct. Specifieke toleranties kunnen bijvoorbeeld voortkomen vanuit de NEN-EN 1993-serie, koopproducten (voegen, opleggingen, lagers, tandwielkasten, etc.) of vanuit eisen in de ROK. Deze specifieke toleranties, die voortkomen uit ontwerpkeuzes, moeten worden vastgelegd in de tolerantiebeschouwing.
ROK-0290Een kwaliteitsplan voor de uitvoering van het werk is vereist. Bijlage C moet in dit kader als normatief worden gezien en als aanvullend op de eisen in het contract met betrekking tot dit aspect.
ROK-0291

Voor de onderstaande materialen zijn de ROK bepalingen bij de volgende, aanvullende, artikelen van toepassing:

  • Artikel 5.13, smeedstalen en gewalste onderdelen, zie ROK-0307;
  • Artikel 5.14, nodulair gietijzer, zie ROK-0308
  • Artikel 5.15, tandwielkasten, zie ROK-0309
ROK-0292

In afwijking op NEN-EN 1090-2 tabel 1, en voor zover niet anders bepaald in tabel T-0288, geldt:

Constructiestaal en RVS, primaire onderdelen: (voor definitie zie ROK-0509)
Voor alle primaire onderdelen van een kunstwerk in ECX 3 en 4 is een 3.2 certificaat volgens NEN-EN 10204 verplicht.
In geval 3.2 certificaat niet mogelijk is, mag materiaal wordt geleverd met 3.1 certificaat mits:

  1. Materiaal aantoonbaar traceerbaar is naar het certificaat.
  2. Per batch aanvullende testen worden uitgevoerd: (conform NEN-EN 10025-1 t/m 4)
    • chemische analyse, (14 elementen, zie tabel 2 NEN-EN 10025-3)
    • trekproef
    • kerfslagwaarde
    • Evt eigenschappen in dikterichting (zie 5.3.1).
  3. De monstername moet in overleg met/in aanwezigheid van Rijkswaterstaat gebeuren.
  4. De testen moeten worden uitgevoerd door een NEN 17025 door Raad voor Accreditatie (RvA) geaccrediteerd laboratorium.

Voor alle primaire onderdelen van een kunstwerk in EXC 2 is een 3.1 certificaat volgens NEN-EN 10204 verplicht.

Voor damwandprofielen is een 3.1 certificaat volgens NEN-EN 10204 verplicht.

Constructiestaal en RVS, secundaire onderdelen: (voor definitie zie ROK-0509)
Voor alle secundaire onderdelen van een kunstwerk in EXC 3 en 4 is een 3.1 certificaat volgens NEN-EN 10204 verplicht.
Voor alle secundaire onderdelen van een kunstwerk in EXC 2 is een certificaat volgens tabel 1 van NEN-EN 1090-2 verplicht.


Constructieve HV boutcombinaties en deuvels:
Het vereiste keuringsdocument is een 3.1 certificaat volgens NEN-EN 10204, of F3.1 volgens NEN-EN-ISO 16228.

Uitzettingsvoegen voor bruggen en opleggingen voor civieltechnische toepassingen:
Zie de RTD’s over Voegovergangen en opleggingen (tabel 7-1 en H13.13).

Certificaten moet in origineel of gewaarmerkt formaat, en leesbaar, worden geleverd.

Materiaal zonder vereist certificaat mag niet gebruikt worden.


In aanvulling op NEN-EN 1090-2, 5.2 moet het materiaal van elk onderdeel in alle stadia van het werk, van ontvangst tot sloop van het kunstwerk, naar het materiaalcertificaat te herleiden zijn dmv een geschikt systeem, ongeacht de EXC. Zie ook NEN-EN 1090-2, 6.2.

ROK-0293

Algemene eisen aan constructiestaal:

Basiseis:
Alleen constructiestaalsoorten welke voldoen aan de eisen van NEN-EN 10025-1 t/m 4 of NEN-EN 10225-1 t/m 4 zijn toegestaan (met als aanvulling hierop NEN-EN 10210-1 en NEN-EN 10219-1 voor respectievelijk warmvervaardigde en koudgevormde buizen). Indien in de ROK of middels verwijzingen strengere eisen worden gesteld dan uit de genoemde NEN-EN normen volgen, dan gelden deze strengere eisen. Staalsoorten waarvoor in de NEN-EN 10025-serie geen eis voor de kerfslagwaarde is opgenomen, mogen niet worden toegepast.

Leveringstoestand:
Alleen genormaliseerd (“N”) of Thermomechanisch afgewalst (“TM”) constructie staal mag worden gebruikt.
Leveringsconditie ‘AR’ is toegestaan voor constructiestaal in EXC 2.

Sterkteklasse:
Staalsoorten met een sterkteklasse hoger dan S355 zijn niet toegestaan. Uitzondering hierop is materiaal voor grondkerende constructies, remming en geleidewerken, onder voorwaarden, zie ROK-0831.

Koudvervormen:
Voor toepassingen waarbij het staal in de eindtoestand koudvervormd is (bv troggen), moeten staalsoorten met de type aanduiding “C” toegepast worden.

Lasbaarheid:
Voor alle producten en productdikten is een koolstofpercentage van minder dan 0,16 (smelt analyse) vereist, ongeacht aanvullende bepalingen en uitzonderingen welke uit NEN-EN normen kunnen volgen.
Voor alle producten en productdikten is een CEV/C-eq (koolstofequivalent) van meer dan 0,40 (smelt analyse) berekend volgens NEN-EN 10025-1 niet toegestaan, ongeacht aanvullende bepalingen en uitzonderingen welke uit NEN-EN normen kunnen volgen.

Verzinken:
Indien de constructie of het constructieonderdeel dompel- (thermisch) verzinkt wordt, moeten hiervoor aanvullende eisen worden gesteld volgens klasse A of B van tabel 1 van NEN-EN-ISO 14713-2, waarbij %P ≤ 0,02% voor klasse B.

ROK-0294Aanvullende eisen aan constructiestaal, zie onderliggende eisen.
ROK-0295Deze aanvulling geldt voor gietstaal voor constructieve toepassingen.

Zie ook de onderliggende eisen.
ROK-0296

Alle koolstofstalen verbindingsmiddelen en afdichtings/onderleg/sluitringen moeten thermisch worden verzinkt. Uitzonderingen hierop zijn:

  • pasbouten
  • situaties waarbij in verband met duurzaamheid de voorkeur uitgaat naar roestvast stalen bouten.

Bij thermisch verzinkte verbindingsmiddelen met een treksterkte groter of gelijk aan 1000 MPa moeten per charge minimaal de volgende proeven worden uitgevoerd:
  • 3x trekproef en 3x belastingproef van de bout-moer combinatie, waarbij boven de moer 2 volle draadgangen aanwezig zijn.
    De waarden van de trekproef moeten voldoen aan NEN-EN ISO 898-1 tabel 4.
    Belastingproef volgens NEN-EN-ISO 898-1 paragraaf 9.6.
  • 3 x hardheidsmeting volgens voorschrift NS CTO 3L10314254 d.d. 840807. De hardheid mag niet meer dan 370 HV 0,3 bedragen.
  • Opkoling, volgens NEN-EN ISO 898-1 paragraaf 8.9.1.5 mag niet optreden.

Thermisch verzinkte verbindingsmiddelen moeten na montage worden voorzien van hetzelfde conserveringssysteem als de te verbinden delen. Hierbij moet de voorbehandeling en primer zijn afgestemd op de ondergrond. Uit corrosieoogpunt zijn geen spleten toegestaan.
ROK-0297De minimale corrosiebestendigheid en materiaalkwaliteit voor roestvaststalen bouten moet A4-80 volgens NEN-EN-ISO 3506-1 en 2 zijn.
ROK-0298Hogesterkte constructieve boutcombinaties moeten van het HV-systeem zijn. De andere opties, constructieve boutsets volgens het HR-systeem en de de HRC-bouten, zijn niet toegestaan.
ROK-0299Directe spanningsaanduiders zijn niet toegestaan.
ROK-0300Wapeningsstaal mag niet worden gebruikt voor fundatiebouten.
ROK-0301Zie ROK aanvulling op 8.2.1 - ROK-0333.
ROK-0302Bijlage J geldt als normatief voor zeskantinjectiebouten. Voor aanvullende informatie wordt verwezen naar NEN-EN 1993-2+NB.
ROK-0303Voor ondersabeling van brugopleggingen is RTD 1012 van toepassing.
ROK-0304Voor dilatatievoegen voor bruggen zijn RTD’s 1007-1, 2 en 3 van toepassing.
ROK-0305Voor staalkabels voor werktuigbouwkundige constructies zie RTD 1020.
ROK-0306Voor brugopleggingen is RTD 1012 van toepassing.
ROK-0307Deze aanvulling geldt voor smeedstalen onderdelen en voor gewalste onderdelen van de mechanische uitrusting van veredeld- of carboneerstaal, zie onderliggende eisen.
ROK-0308Deze aanvulling geldt voor nodulair gietijzer. Hieronder wordt verstaan nodulair gietijzer volgens NEN-EN 1563. Het gaat hierbij om grote tandwielen, kabelschijven en dergelijke.
ROK-0309Deze aanvulling geldt voor tandwielkasten en open tandwieloverbrengingen.
Tandwielkasten (motorreductoren) die binnen de randvoorwaarden van RTD 1018 vallen, moeten minimaal voldoen aan de eisen in RTD 1018. Tandwielkasten buiten de randvoorwaarden van RTD 1018, moeten voldoen aan de eisen in RTD 1019.
Open tandwieloverbrengingen moeten voldoen aan de eisen in de RTD 1019.
ROK-0310In aanvulling op hetgeen is vermeld bij NEN-EN 1090-2, 5.2, geldt het volgende:
  1. Markering (mbt de onderstaande punten I t/m V) uitsluitend zichtbaar tijdens de productiefase (EXC 3 en 4).
  2. Identificatie schriftelijk vastleggen op het as-build pakket, volgens een door de opdrachtnemer te bepalen systeem.
Identificatie en naspeurbaarheid omvatten in het kader van dit document de onderstaande punten:
I. Vastleggen van de plaats van lasnaden in constructies.
II. Markeren, stempelen of etiketteren van lasnaden moet geschieden inclusief de persoonlijke identificatie van lasser en/of lasoperateur.
III. Lasser en WPS.
IV. Markeren van uitgevoerd onderzoek.
V. Plaats van een uitgevoerde reparatie(s).
VI. Vastleggen van de plaats van de basisproducten (per product) gerelateerd aan de gedefinieerde keuringsdocumenten.

De methode van markeren van de relatie tussen de basisproducten en de certificaten van materialen is naar keuze van de opdrachtnemer. Het gebruik van hard gestempelde ingeslagen of geboorde merktekens is niet toegestaan. Bij gebruik van stempelen zijn alleen “softstamps / low stress stamps” toegestaan.
ROK-0311Knippen en knabbelen is niet toegestaan.
ROK-0312De maximale hardheid van vrije kanten mag maximaal 380 HV zijn, ongeacht de staal kwaliteit (ivm conserveren).
ROK-0313Voor toepassingen waarbij het staal in de eindtoestand koudvervormd is (bijvoorbeeld troggen), moeten staalsoorten met de type aanduiding “C” worden toegepast. Zie ROK-0293.
ROK-0315In afwijking op het gestelde in NEN-EN 1090-2, 6.5.3.1 moet ook voor S355 een gedocumenteerde procedure worden ontwikkeld.
De maximale richttemperatuur bedraagt 550 °C.
ROK-0316Geponste ravelingen zijn niet toegelaten.
ROK-0317In aanvulling op NEN-EN-ISO 17660 moet ook NPR 2053 worden aangehouden voor het lassen van wapeningsstaal. Zie ook ROK-0085.
ROK-0318

In aanvulling op dit artikel moeten de NDO procedures toegevoegd worden aan het lasplan. (zie ook ROK-0350 en ROK-0352)

Indien van toepassing moeten aan het lasplan de las-nabehandelingsprocedures (PIT, UIT) worden toegevoegd.

ROK-0319In tegenstelling tot hetgeen in NEN-EN-ISO 15614-1 wordt gesteld, is een lasmethodekwalificatie-proef (WPQR) van een stompe las niet geldig voor hoeklassen in EXC 2, 3 en 4.
Voor hoeklassen moet een eigen lasmethodekwalificatie-proef (WPQR) worden uitgevoerd.

Bij EXC 3 en 4 moet de WPS voor een hoeklas bij een materiaaldikte >12 mm worden ondersteund door een WPQR van een stompe las.
De stompe las WPQ moet zijn gelast in het juiste geldigheidsgebied met dezelfde parameters als de hoeklas (max +/- 25% afwijking op de heatinput), zodat de mechanische eigenschappen zoals taaiheid van het lastoevoegmateriaal ook geborgd zijn.

Stompe lasnaden moeten volledig doorgelaste naden zijn conform NEN-EN ISO 15614, tenzij anders aangegeven op tekening. In aanvulling op deze norm moet voor K- en 1/2V-naden een aparte WPQR opgesteld worden volgens NEN-EN ISO 15614, figuur 1.

Hardheidproef
Voor eisen voor hardheidproef, zie ROK-00838.
ROK-0320In afwijking op Tabel 12 van NEN-EN 1090-2 is:
  • kwalificatie op basis van “standaard lasmethode” is niet toegestaan voor EXC 2,3 en 4.
  • kwalificatie door “opgedane ervaring’ of ‘beproefde lastoevoegmaterialen’ niet toegestaan voor EXC 2.

Het lassen en de lasmethodekwalificatie proeven moeten worden bijgewoond, getoetst en beoordeeld door een onafhankelijk deskundige. Deze moet het bijbehorende rapport (WPQR) hebben ondertekend.
Een WPQR-dossier moet bestaan uit:
  • pWPS
  • Materiaal certifica(a)t(en)
  • Gemeten lasparameters van alle runs
  • (Non)Destructief Onderzoek rapportage
  • Volledige ingevulde WPQR met geldigheidsgebieden

In afwijking op het gestelde in dit artikel mag bij het lassen van hoeklassen met diepe inbranding het deel van de diepe inbranding niet meegeteld worden bij de effectieve keeldoorsnede. De keeldoorsnede moet bepaald worden tov de snijlijn van de te verbinden materiaaloppervlakken.

ROK-0321In afwijking op tabel 14 en 15 van NEN-EN 1090-2 moet de verantwoordelijk lascoördinator voor EXC 3 en 4 minimaal IWT (MLT) gekwalificeerd zijn.

In aanvulling op de in NEN-EN-ISO 14731 gespecificeerde criteria geldt dat een externe lascoördinator voor niet meer dan twee bedrijven deze functie mag vervullen.
ROK-0322

Voor eisen aan specifieke lasnaadvoorbewerkingen van brugdekdetails zie eis ROK-00914 t/m ROK-00935.

Laspoortjes moeten worden vermeden, zie eis ROK-0241.
Blijvende laspoortjes moeten een straal van minimaal 50mm hebben, conform NEN-EN-ISO 12944-3.

Grondverven/shopprimer (lasprimers) zijn niet toegestaan op laskanten en warmte beïnvloede zones, ook als dit door de WPQR wordt afgedekt.

ROK-0323Een voorwarmtemperatuur moet in overeenstemming zijn met het te lassen materiaal. Bepaling van de voorwarmtemperatuur volgens NEN-EN 1011-2 methode B (zie ook ROK-00838).
Een interpass temperatuur hoger dan 250 °C is niet toegestaan.
ROK-0324De hechtlas die niet in de uiteindelijke las wordt opgenomen moet apart gekwalificeerd zijn. Voor de lascondities en de kwaliteit van de hechtlassen gelden dezelfde eisen als voor de definitieve lassen, met uitzondering van de voorwarmtemperatuur. Deze moet 50 °C hoger worden gekozen, tenzij de procedure is gelast bij 0,16% C en CEV 0,40 en niet is voorverwarmd en de hardheid onder de in ROK aanvulling op NEN-EN 1090-2, 7.4.1.1 (zie ROK-00838) genoemde waarden blijft.Bij bepaalde toepassingen kan het voorverwarmen onwenselijk zijn, bijvoorbeeld bij hele dunne plaatdikten. In dat geval kan, met toestemming van de opdrachtgever, van de eis worden afgeweken.
ROK-0325a) dit punt is niet van toepassing: diepe of gedeeltelijke inbranding mag niet worden meegerekend (zie ROK-0320).

b) Bij hoeklassen waar ten gevolge van het aanbouwen een spleet optreedt op een plaats waar een hoeklas moet worden gelegd, moet de hoeklas afmeting met de spleetgrootte worden vergroot. Bij een spleetgrootte van meer dan 2 mm moet een volledige doorlassing worden gerealiseerd.
Bij op druk belaste verbindingen waarbij de belasting deels via contactdruk wordt doorgezet en die als zodanig op tekening zijn aangegeven, zijn spleten niet toegestaan.

c) Voor wijzigingen t.o.v. NEN-EN 1090 tabel B.21, zie eisen ROK-0554 t/m ROK-0567 en ROK-00906.
ROK-0326Sleuf- en proplassen zijn niet toegestaan.
ROK-0327Puntlassen zijn niet toegestaan.
ROK-0328De voor ≥S460 beschreven controle van ontsteekplaatsen geldt ook voor S355.

Lasspetters moeten worden verwijderd, ongeacht de materiaalkwaliteit. Indien conservering wordt toegepast moet de lasafwerking voldoen aan eis ROK-0343. Zie ook art 4.1.3 en 7.6 in NEN-EN 1090-2 en de bijbehorende aanvulling in de ROK (ROK-0329).

Mechanische nabehandelingen van lassen zijn niet toegestaan tenzij op de ontwerptekening aangegeven, of contractueel overeengekomen.

Bij een onderbreking van het lasproces, moet de las voor minstens de helft van de dikte afgelast zijn, alvorens het lassen gestopt mag worden.
ROK-0329In aanvulling op hetgeen in dit artikel is vermeld, geldt met betrekking tot uitwendige onvolkomenheden:
  • Oppervlakteporositeit is niet toegestaan en moet worden gerepareerd volgens een met Rijkswaterstaat overeen te komen methode.
  • Overvloeiingen zijn niet toegestaan.

Maximale toelaatbare doorlasfouten in stompe lasverbindingen zijn op tekening aangegeven met de afkorting “MDF = ... mm” ter plaatse van de las. Indien geen MDF is aangegeven, wordt de verbinding geacht volledig te zijn doorgelast.
ROK-0330Laszones bij roestvast staal moeten hetzelfde uiterlijk en dezelfde kleur hebben als het moedermateriaal. Zie ook ROK-00876.
ROK-0331Het lassen van verschillende soorten roestvast staal aan elkaar of aan andere materialen mag de constructie niet nadelig beïnvloeden ten aanzien van de functionaliteit en/of de levensduur. Dit zal vooraf moeten worden aangetoond.
ROK-0332Er zijn uit corrosieoogpunt geen spleten toegestaan.
ROK-0333Niet voorgespannen bouten moeten, in geval van risico op trillingen, worden geborgd als daardoor risico bestaat dat ze los kunnen raken.
ROK-0334Er moeten bij alle boutverbindingen sluitringen onder de kop en de moer worden aangebracht.
ROK-0336Voor de wrijvingscoëfficiënt μ mag gebruik worden gemaakt van NEN-EN 1993-1-8/NB tabel NB.2 of NEN-EN 1090-2, 8.4 tabel 17 waarbij de voorwaarden van laatstgenoemde voor de oppervlaktebehandeling ook gelden voor eerstgenoemde. Bijlage G van NEN-EN 1090-2 mag niet worden toegepast.

Verwezen wordt naar de ROK aanvulling bij NEN-EN 1993-1-8, 3.9.1 (1) - ROK-0200 in ROK paragraaf 7.8.
ROK-0337

Het aandraaien van voorspanbouten (bout-moer-combinatie) voor staalconstructies moet gebeuren volgens de moment-hoekmethode (gedefinieerd in 8.5.4). De momentmethode, de HRC-(wringnek)-methode en de DTI-methode met directe voorspanindicatie zijn niet toegestaan.

In afwijking van de bepalingen van NEN-EN 1090-2, 8.5 gelden voor het voorspannen van bouten in werktuigbouwkundige constructies de eisen volgens NEN 6786 8.1.3.1.

Paragraaf 8.5.3, 8.5.5, 8.5.6, 12.5.2.5, 12.5.2.7 en 12.5.2.8 van NEN-EN 1090-2 komen te vervallen.

ROK-0338

Het aandraaimoment in de eerste stap van deze moment-hoekmethode moet volgens 8.5.2 b) worden bepaald volgens bijlage H. Elke dag dat bouten worden voorgespannen, moet het aandraaimoment (opnieuw) worden bepaald. Het aantal te beproeven bouten bedraagt 3% van het aantal bouten dat per dag wordt voorgespannen met een minimum van 3 en een maximum van 6. Indien wordt overgegaan op een nieuwe partij bouten of een andere boutdiameter en/of lengte, moet het aandraaimoment opnieuw worden vastgesteld. Het aantal te beproeven bouten bedraagt dan weer 3% met een minimum van 3 en een maximum van 6 van het aantal bouten dat op de betreffende dag uit die partij wordt voorgespannen. De verbindingsmiddelen moeten ten minste tweemaal worden aangedraaid met het vastgestelde moment.

ROK-0339De buitenoppervlakken moeten vrij zijn van kerven of sneden door het klinkgereedschap.
ROK-0340Bijlage J geldt als normatief voor zeskantinjectiebouten. Voor aanvullende info wordt verwezen naar NEN-EN 1993-2 + NB.
ROK-0341N.t.b. “veilige methode van bouwen ter beschikking stellen” is niet van toepassing bij D&C / E&C.

Als in het contract het ontwerp ter beschikking wordt gesteld en informatie over de bouwmethode ontbreekt, moet dit door de opdrachtnemer worden bepaald in overeenstemming met de ontwerpuitgangspunten.
ROK-0342In aanvulling op H10 Oppervlaktebehandeling van de NEN-EN 1090-2 is de RTD 1032 van toepassing.

Er zijn nog wel enkele algemene aandachtspunten vanuit ontwerp en fabrikage van belang voor het conserveren.
Zie ook aanvullingen op bijlage F (eis ROK-0360, ROK-00883 en ROK-0363)
In de RTD 1032 zijn de eisen opgenomen die van toepassing zijn op de
oppervlaktebehandeling in het kader van conserveringswerkzaamheden.
ROK-0343De voorbewerkingsgraad voor nieuwe stalen onderdelen dient P3 te zijn conform
NEN-EN-ISO 8501-3.
Eistekst is het hetzelfde als in RTD1032, maar hier bewust opgenomen.
ROK-0344In aanvulling op 10.5 mogen toegepaste ontluchtingsgaten niet tot onbedoelde vochthuishouding in de inwendige ruimte(n) leiden. De ontluchtingsgaten in de constructie dienen alleen aangebracht te worden in de onderzijde van een constructie. Wanneer dit niet mogelijk is dient voorkomen te worden dat na plaatsing migratie van water in de constructie mogelijk is, bijvoorbeeld door afdoppen.

eistekst is het hetzelfde als in RTD1032, maar hier bewust opgenomen.

ROK-0345In aanvulling op 10.8 moeten onbereikbare/slecht bereikbare plaatsen worden vermeden door eventuele te nemen maatregelen als inboxen. Ontwerpuitgangspunt is onderhoudsarm/vriendelijk.
ROK-0347De gegeven toleranties betreffen over het algemeen toleranties op onderdelen van een eindproduct. Toleranties welke verband houden met het eindproduct als geheel of met de interactie tussen delen van het eindproduct moeten als onderdeel van het DO worden bepaald. De tolerantie-beschouwing moet onderdeel uitmaken van de ontwerpnota en het resultaat (aanvullend op de toleranties volgens de ROK) moet worden vastgelegd op de DO-tekeningen.

Op onderdelenniveau verwijst NEN-EN 1090-2 naar fundamentele toleranties. De fundamentele toleranties in NEN-EN 1090-2 zijn relatief groot. Fundamentele toleranties zijn volgens de 1090 gekoppeld aan mechanische sterkte en stabiliteit. Functionele toleranties zijn volgens NEN-EN 1090-2 bedoeld om te voldoen aan andere criteria zoals passing en uiterlijk en zijn gesplitst in fabricage en montage toleranties. Functionele toleranties zijn daarnaast gesplitst in klasse 1 en 2.

In tabel T0347 zijn per product de normatief van toepassing zijnde/verklaarde minimale (basis)toleranties aangegeven. Ontwerpafhankelijk kan het noodzakelijk zijn de toleranties verder te beperken. Met nadruk wordt erop gewezen dat ten aanzien van de zwaarte van de eisen (fundamenteel, functioneel klasse 1, functioneel klasse 2 en aanvullingen, van licht naar zwaar) de zwaarste geldt en dat productspecifieke toleranties prevaleren voor algemene. De aangegeven toleranties zijn van toepassing voor zover de Eurocode, ten aanzien van het in rekening brengen van imperfecties en de toetsing van platen en verstijvers op stabiliteit, geen zwaardere eisen oplegt.

De fundamentele en functionele toleranties (en de aanvullingen daarop in deze paragraaf van de ROK) zijn generiek van aard en toepassing. Voor specifieke ontwerpen kunnen strengere toleranties noodzakelijk zijn.

Zie ook de onderliggende eisen.
ROK-0349

In afwijking op 12.4.1 moet NDO en de bijbehorende rapportage, uitgezonderd VT, door gecertificeerd personeel (minimaal level 2) worden uitgevoerd. VT moet door minimaal level 2 gekwalificeerd personeel worden uitgevoerd
NDO, uitgezonderd VT, moet door een onafhankelijke externe partij worden uitgevoerd.

De rapportage van alle NDO moet worden opgesteld door minimaal level 2 gecertificeerd personeel.

Alle NDO, ook visuele inspectie, moet volgens geschreven procedure worden uitgevoerd (zie NEN-EN-ISO 17635).
Deze procedures moeten zijn opgenomen in het lasplan (zie art. 7.2.2 van NEN-EN 1090-2 en bijbehorende aanvulling in ROK-0318).

ROK-0350In tabel 23 moeten wachttijden behorende bij voorwarmmethode B volgens NEN-EN 1011-2 aangehouden worden. Zie ook ROK-0323.
ROK-0351Tabel 24 wordt vervangen door tabel T0351. Deze dient als basis voor de invulling van de keuzes die gemaakt moeten worden bij het vastleggen van de eisen voor een specifieke constructie of gedeelte daarvan.
ROK-0352In aanvulling op 12.4.2.6 moet tabel T0552 worden aangehouden.

Zie ook onderliggende eisen.
ROK-0353Gerepareerde hechten, lassen en gerepareerde beschadigingen moeten op dezelfde wijze als het eerste niet-destructief onderzoek worden onderzocht. Dit onderzoek moet eveneens worden gerapporteerd.

In geval van reparaties, geldt een voorverwarmingstoeslag op de toegepaste voorwarmtemperatuur bij reparatie van 50 °C ten opzichte van de WPS. In geval van reparatie van een las mag ten hoogste tweemaal een reparatie op dezelfde plaats in een las plaatsvinden. Daarna moet een deel van het moedermateriaal worden vervangen.
ROK-0354

Wijzingen tav productieproeven die moeten worden uitgevoerd in EXC3 en 4.

Aanvulling bij punt b):

  • niet van toepassing, diepe inbranding mag niet worden meegerekend. (zie 7.4.1.2, eis ROK-0320)

Aanvulling bij punt c1):

  • Productieproeven zijn vereist voor langslassen van troggen ongeacht de mechanisatiegraad.

Wijziging punt c2):

  • Een productieproef moet worden uitgevoerd voorafgaand aan elke 500m1 laslengte, of gedeelte daarvan indien in secties wordt gewerkt.
  • In de proef moet een hechtlas opgenomen zijn.
  • Minimaal 1 macro moet worden genomen tpv de hecht in de las.

Toevoeging punt c3.1):

  • Verbindingen van dekplaatverstijvers onderling (stuiknaad in troggen, stuiknaad in bulbs) moeten worden beproefd dmv minimaal 1 productie proef per brug
  • Van de verbinding moet een macro worden gemaakt.

Toevoeging punt c3.2):

  • Verbindingen in troggen dmv een zgn trogpasstuk moeten worden beproefd dmv minimaal 1 productie proef per 50 passtukken.
  • Van de verbinding moet een macro worden gemaakt van zowel de beide stuiknaden in de trog als de trogdekplaat-las.

Toevoeging punt d):

  • De verbinding van de trog met de dwarsdrager, bij tussengelaste troggen, moet worden beproefd dmv minimaal 1 productie proef per 100 verbindingen.
  • Van de verbinding moet een macro worden gemaakt waar de beide trogaansluitingen op de dwarsdrager zichtbaar zijn.
  • Een macro moet worden genomen in elk trogbeen en tpv de trogbodem .

Macro’s moeten worden beoordeeld op basis van de voorgeschreven afmetingen bij de betreffende configuratie volgens eis ROK-00906 t/m ROK-00935

Rijkswaterstaat kan bij twijfel over de toegepaste lasmethode meer productieproeven vereisen.
ROK-0355Zie voor gedeeltelijke invulling tabel T0552.
Zie “Relatie ontwerp uitvoering” aan het begin van dit hoofdstuk in ROK-0510.
Uitvoeringsklassen bepalen in detail een groot deel van de vereisten ten aanzien van de fabricage en de uitvoering binnen het toepassingsgebied van dit ROK hoofdstuk (staalconstructies inclusief mechanische uitrustingen). De ontwerpende partij moet aanvullende informatie als genoemd in bijlage A van NEN-EN 1090-2 (inclusief noodzakelijke keuzen in onderliggende normen en documenten) voor zover niet al vereist in dit document, nader specificeren op basis van het gemaakte ontwerp (overdrachtsdocument ontwerp-uitvoering), tenzij de keuze met betrekking tot het betreffende item al in de ROK is gespecificeerd.
ROK-0357

Algemeen:
Zie de ROK aanvulling bij NEN-EN 1090-2, 4.2.2 - ROK-0290. Bijlage C moet ten aanzien van het kwaliteitsplan voor fabricage en montage als normatief worden gezien.

C.2.3.4 Specifiek:
Indien van toepassing (zie tabel T0552), moet de opdrachtnemer in 3-voud (of het in het contract vermelde aantal) de volgende documentatie, actueel, systematisch en toegankelijk gebundeld aanleveren:
1. Lasmethodebeschrijving(-en) (WPS)
2. NDO-locatie(-s) in relatie tot as-built tekeningen;
3. NDO-rapportage(-s) (geen röntgenfilms);
4. Materiaalcertificaten van basismateriaal en evt over-stempelverklaringen;
5. Rapport(en) van de warmtebehandeling en de warmtebehandelingsprocedure(s) (indien van toepassing);
6. Rapport(en) over reparatie(s) en andere tekortkomingen;
7. Technische afwijking(en);
8. Informatie als vereist in par 6.2, eis ROK-0310

De documentatie moet als volgt worden geleverd:
1. Twee papieren versies en
2. Eén doorzoekbare pdf.

Noot:
Alleen originele of door de verantwoordelijke lascoördinator (Responsible Welding Coordinator, RWC) gewaarmerkte kopieën zijn acceptabel.

ROK-0358Voor wijzigingen van NEN-EN 1090-2, Bijlage B is ROK-0347 van toepassing.
ROK-0360In aanvulling op Bijlage F Corrosiebescherming van de NEN-EN 1090-2 is de RTD 1032 van toepassing.In de RTD 1032 zijn de eisen opgenomen die van toepassing zijn op de oppervlaktebehandeling in het kader van conserveringswerkzaamheden.
ROK-0363Verwezen wordt naar de ROK aanvulling bij NEN-EN 1993-1-8, 3.9.1 (1) - ROK-0200 in ROK paragraaf 7.8.
ROK-0370Bijlage G mag niet worden toegepast. Zie ROK-0200 en ROK-0336.
ROK-0371Zie ROK aanvullingen bij NEN-EN 1090-2, hoofdstuk 8 - ROK-0332 t/m ROK-0340.
ROK-0372

Bijlage J is normatief.

J.6 Hars

Bepaling van de rekenwaarde van de stuiksterkte van het hars moet zijn bepaald volgens bijlage A van NEN-EN 1993-1-8+C2:2011/NB:2011, en NIET volgens bijlage G van NEN-EN 1090-2. Veel toegepaste hars (Araldite) RenGel SW404 en Ren HY2404 wordt geacht te zijn goedgekeurd.

ROK-0373Zie ROK aanvullingen bij NEN-EN 1090-2, hoofdstuk 8 - ROK-0332 t/m ROK-0340.
ROK-0435Keuringsdocumenten:
De volgende documenten moeten, zover van toepassing, minimaal onderdeel uitmaken van de te leveren complete documentatie:
  • Origineel materiaalcertificaat van fabrikant.
  • Alle materiaal beproevingen.
  • Eventuele omstempelverklaringen.
  • Alle NDO rapporten; US, MT, PT of RT.
  • Gloeidiagrammen en verklaringen.
  • Bij reparatielassen ook opgave van posities van de reparaties, inclusief afmetingen en NDO-rapport. WPS en WPQR en gloeidiagram(men).
ROK-0544De materiaaleisen volgens NEN-EN 1563 en onderliggende normen zijn verplicht, tenzij anders, schriftelijk, tussen Rijkswaterstaat en Opdrachtnemer is overeengekomen. Indien in de ROK of middels verwijzingen strengere eisen worden gesteld dan uit deze norm volgt, dan gelden deze strengere eisen.
ROK-0545

Aanvullende eisen.

  • Het gietstuk moet voldoen aan de eisen, vermeld in NEN-EN 1563 met de bijbehorende en onderliggende normen, voor dit materiaal en werkstofnummer.
  • De microstructuur moet voldoen aan NEN-EN-ISO 945 Type VI.
  • De mechanische waarden moeten voldoen aan de waarden in tabel 3 van NEN-EN 1563 (Aangegoten proefstaaf).
  • De oppervlaktegesteldheid moet voldoen aan de eisen, in de normen, voor het uitvoeren van een conservering.
  • De maatafwijkingen van gegoten onderdelen van gietstaal mogen niet groter zijn dan de gietstuktolerantiekwaliteit CT8 volgens NEN-ISO 8062-3.
  • De in een doorsnede, van gegoten onderdelen van gietstaal, aanwezige imperfecties mogen ten hoogste gelijk zijn aan de in NEN-EN 12680-1 genoemde acceptatiegrens voor “severity level” 2.
  • Oppervlakte fouten mogen, in overleg met de constructeur, gerepareerd worden, mits de kwaliteit gewaarborgd blijft en gedocumenteerd.
  • Alle onderdelen moeten, in de geleverde toestand, herleidbaar/ geïdentificeerd kunnen worden naar het certificaat.
  • Alle onderzoeksresultaten moeten worden vastgelegd op een certificaat.
  • De oppervlaktegesteldheid moet voldoen aan de eisen in de normen voor het uitvoeren van NDO-onderzoek.
  • Het US-onderzoek zal voor het hele product moeten worden uitgevoerd volgens NEN-EN 12680-3 klasse 3.
  • Het hele product moet worden onderzocht met MT-onderzoek volgens NEN-EN 1369 niveau LM/AM2. Indien dit niet mogelijk is, mag ook een PT- onderzoek, volgens NEN-EN 1371 niveau 1, worden uitgevoerd.
  • Geconstateerde, in- en uitwendige fouten, buiten de norm, moeten tot afkeur leiden.
  • Het NDO onderzoek moet worden uitgevoerd door onderzoekers die in het bezit zijn van een level 2 certificaat volgens NEN-EN-ISO 9712.
  • De onderdelen moeten in de geleverde toestand minimaal zijn beschermd tegen corrosie voor transport.
  • De traceerbaarheid en identificatie moet voldoen aan EXC3 of hoger.
  • Producten moeten worden geleverd met een 3.2 keurings-certificaat volgens NEN-EN 10204.
ROK-0546Keuringsdocumenten
De volgende documenten moeten minimaal onderdeel uitmaken van de te leveren complete documentatie:
  • Origineel materiaalcertificaat van fabrikant.
  • Alle materiaal beproevingen en onderzoeken
  • Eventuele overstempelverklaringen.
  • Alle NDO rapporten; UT, MT, PT of RT.
  • Verklaringen.
ROK-0547a) Penetrant onderzoek
De procedure en de uitvoering van het penetrant onderzoek moeten voldoen aan NEN-EN 1090-2, 12.4.2.6.a).

Beoordeling Indicaties:
  • Relevante indicaties, Een discontinuïteit is het bewijs van een relevante (mechanische) imperfectie of indien hierover onzekerheid bestaat wordt deze aangemerkt als een twijfelachtige indicatie. Zolang geen zekerheid is verkregen, wordt deze als relevant beschouwd.
  • Niet relevante indicaties, Dit zijn indicaties waarvan de oorzaak duidelijk is, doch niet vallen onder de relevante indicaties (zoals groeven, lichte inkarteling en dergelijke).

Acceptatiecriteria:
Volgens de relevante kolom van de in de tabel T0552 vermelde eis.
ROK-0548b) Magnetisch onderzoek
In aanvulling op NEN-EN 1090-2, 12.4.2.6.b moet de uitvoering van het magnetisch onderzoek voldoen aan de volgende eisen:
  • De droge methode van onderzoek mag alleen worden toegepast bij een oppervlakte temperatuur > 55 °C;
  • Voor de uitvoering van het onderzoek is alleen een jukmagneet met wisselstroom toegestaan.
Beoordeling Indicaties:
  • Relevante indicaties, Een discontinuïteit is het bewijs van een relevante (mechanische) imperfectie of indien hierover onzekerheid bestaat wordt deze aangemerkt als een twijfelachtige indicatie. Zolang geen zekerheid is verkregen, wordt deze als relevant beschouwd.
  • Niet relevante indicaties, Dit zijn indicaties waarvan de oorzaak duidelijk is doch niet vallen onder de relevante indicaties (zoals groeven, lichte inkarteling en dergelijke).

Acceptatiecriteria:
Volgens de relevante kolom van de in de tabel T0552 vermelde eis.
ROK-0549c) Ultrasoon onderzoek
De procedure en uitvoering van het ultrasoon onderzoek moeten voldoen aan NEN-EN 1090-2, 12.4.2.6.c. Het materiaal van de benodigde referentieblokken moet ultrasoon gelijk zijn aan het te onderzoeken materiaal. Bij twijfel moet de dempingcoëfficiënt worden bepaald.

Beoordeling Indicaties:
Alle indicaties moeten worden beoordeeld ten opzichte van het referentie niveau (100% DAC). Indicaties met amplitudes groter dan 20% van het (gecorrigeerde) referentie niveau, moeten uitgebreid worden onderzocht om de identiteit en ligging van mogelijke indicaties te bepalen om deze te beoordelen aan de hand van de afkeur criteria, zoals aangegeven bij de acceptatiecriteria.

Acceptatiecriteria:
Volgens de relevante kolom van de in tabel T0552 vermelde eis met als aanvulling dat wanneer twee verschillende materiaaldikten door een las verbonden zijn, geldt dat de toegestane foutlengte wordt bepaald door de dunste materiaaldikte.
ROK-0550e) Lamellar tearing of dubbelingen onderzoek (zie ook 5.3.1)
De procedure en uitvoering van het onderzoek naar lamellar tearing of dubbelingen, bijv tpv van de te leggen las, moeten afgestemd zijn op de methode volgens NEN-EN-ISO 10160. De benodigde kalibratieblokken moeten ultrasoon gelijk zijn aan het te onderzoeken materiaal. Bij twijfel moet de dempingcoëfficiënt worden bepaald.

Beoordeling Indicaties:
Alle indicaties welke worden gevonden moeten worden beoordeeld ten opzichte van het referentie niveau. De afmetingen van de indicaties moeten worden bepaald aan de hand van het in de acceptatiecriteria vermelde aanvaardbaarheidsniveau.

Acceptatiecriteria:
Volgens de relevante kolom van in tabel T0552 vermelde eis.
Naast alle onacceptabele indicaties moeten eveneens alle indicaties welke groter zijn dan 20% van het referentie niveau worden gerapporteerd en op tekening worden vastgelegd.
ROK-0551d) Radiografisch onderzoek
De procedure en uitvoering van het radiografisch onderzoek moet voldoen aan NEN-EN 1090-2, 12.4.2.4.d, aangevuld met de relevante kolom van de in tabel T0552 vermelde eis. Indien er gebruik wordt gemaakt van een Iridium bron bij een wanddikte t < 20 mm, moet gebruik worden gemaakt van een filmsysteem dat voldoet aan de classificatie C3 conform NEN-EN-ISO 11699-1. Voor de uitvoering van lasonderzoek aan de stuiknaden van de (pas)trogprofielen (trogbeen en bodem) moet een gammabron worden gebruikt. Deze bron moet conform figuur F0551 worden ingebracht in het trogprofiel. Hierdoor is het mogelijk een opname van de stuiknaden (1/2 trogbeen hoogte en bodem) van het trogprofiel in één arbeidsgang te maken.

Filmidentificatie:
Elke film moet worden voorzien van gegevens die volledige traceerbaarheid garanderen en moeten op het filmbeeld zichtbaar zijn. Alle radiografieën van reparaties krijgen hetzelfde filmnummer als de eerste opname, aangevuld met R1. Blijkt echter deze reparatie nogmaals te moeten worden uitgevoerd, dan wordt het film nummer achtereenvolgens gemerkt met R2.

Beoordeling Indicaties:
Indicaties moeten worden getoetst aan de criteria genoemd in de relevante kolom van tabel T0552. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in:
I. Algemeen lasonderzoek
II. Lasonderzoek aan (pas)troggen
ROK-0552Tabel T0552 'keuzetabel contracteisen' is van toepassing.

Noot 1: Reparaties van lassen in een nieuwbouwsituatie (bijvoorbeeld na het vinden van lasfouten) en bij renovaties van bruggen vallen onder EXC4;
EXC3 als bedoeld met de reparaties in de laatste kolom (met EXC3) zijn alleen bedoeld voor noodreparaties na het vinden van scheuren in bestaande bruggen bij inspecties en bij reparaties in het kader van het inspectie en reparatieprogramma RISK. Hiervoor wordt verwezen naar het document “Reparaties van orthotrope rijdekken, eisen rijdekreparaties” , doc. TS-Rep-01, laatste versie.
ROK-0553Tolerantie- en voorbewerkingseisen NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F;
eisen uit genoemde bijlage gaan boven de toleranties eisen uit bijlage B van NEN-EN 1090-2 en de aanvulling hierop.
ROK-0554Tabel B.2 is niet van toepassing voor troggen (zie B.13)
ROK-0555Functionele montagetoleranties – Bruggen

Brug, overspanning:
∆ = ±(30+L/10000)

Brug, aanzicht of profiel (elke langssnede):
Voor 20 m < L < 50 m geldt ∆ ≤+L/2000+10 en –20 mm
Voor 50 m < L < 100 m geldt ∆ ≤ +(L-50)/2000+35 en –20 mm
Voor L > 100 m geldt ∆ ≤ +60 en –20 mm

In aanvulling op bovenstaande geldt dat lokaal moet worden voldaan aan de eisen gesteld bij NEN-EN 1090-2, B.21 12) en de noodzakelijke uitvulling van asfalt (uitgaande van de minimum laagdikte en de eisen aan het verloop aan de bovenzijde) nergens op het dek boven de 15 mm uitkomt.

In aanvulling op bovenstaande geldt dat zowel in langsrichting als in dwarsrichting in alle situaties afvoer van regenwater binnen de gestelde criteria moet kunnen plaatsvinden zonder plasvorming.
ROK-0556De eistekst in tabel B.21 - 1 en 2 moet vervangen worden door:

Delingen in de dekplaat
Aangegeven is een V-naad als dekplaatlas; een V-naad als dekplaatlas is niet toegestaan; een deling in de dekplaat moet als X-naad worden uitgevoerd; achterblijvende onderlegstrippen zijn niet toegestaan.
ROK-0557De eistekst in tabel B.21 - 3 moet vervangen worden door:

Aansluiting tussen trogbenen en dekplaat
Zie NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F (detail 1, 2, en 3); ∆ = 0 mm; over 10 % van de lengte is ∆ ≤ 0,5 mm toegestaan.
Bij de constructiedetails 1, 2 en 3 is een MDF (= Maximale DoorlasFout) h2 gedefinieerd. Doorslag van de las aan de binnenzijde van de trog is niet toegestaan (tenzij het gaat om een goed en vloeiend hechtende doorslag vanuit een handmatig aangelegde grondnaad).

De MDF mag gemiddeld 1 mm zijn met een maximum van 1,5 mm.
ROK-0558De eistekst in tabel B.21 - 4 en 5 moet vervangen worden door:

Aansluiting van troggen naar passtukken
Zie NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F (detail 5); ∆ ≤ 1 mm en aangepaste voorbewerking en vooropening.
ROK-0559De eistekst in tabel B.21 - 6 moet vervangen worden door:

Aansluiting van doorgestoken troggen aan dwarsdragers
∆ ≤ 2 mm, met a = anom voor s ≤ 1 mm en a = anom+1 voor 1< s ≤ 2 mm
ROK-0560De eistekst in tabel B.21 - 7 moet vervangen worden door:

Aansluiting van tussengelaste troggen aan dwarsdragers
Zie NEN-EN 1993-2/NB, bijlage F (detail 6); ∆1 ≤ 1 mm
ROK-0561De eistekst in tabel B.21 - 9 moet aangevuld worden met:

Laspoortjes zijn niet toegestaan.
ROK-0562De waardeg in tabel B.21 - 10 en 11 moet vervangen worden door:

g ≤ ± 0.25 · tw,dwarsd/console mm
ROK-0563De volgende detail moet aan tabel B.21 worden toegevoegd:

Detail B.21 - 14)
Deling in de lijfplaten of de onderflenzen van dwarsdragers of hoofdliggers: ∆ ≤ 2 mm
ROK-0564De waarde Pr in tabel B.21 - 12 moet vervangen worden door:

De vlakheid van de dekplaat in alle richtingen na fabricage en montage moet voldoen aan de waarden van Pr vermeld bij t ≤ 10 mm (ook bij t > 10 mm), waarbij voor bruggen met een epoxy slijtlaag de aangegeven waarden moeten worden verlaagd met tot 2, 3 en 4 mm voor resp. rijlengtes van 1, 3 en 5 m.
De overige Pr-waarden (bij t ≥ 70 mm) zijn niet van toepassing.
In aanvulling op bovenstaande geldt dat zowel in langsrichting als in dwarsrichting in alle situaties afvoer van regenwater binnen de gestelde criteria moet kunnen plaatsvinden zonder plasvorming.
ROK-0565De eistekst in tabel B.21 - 13 moet aangevuld worden met:

In aanvulling op de eis voor de lashoogte geldt dat de dekplaat ter plaatse van de las maximaal 1 mm mag “opwippen” in het gebied tussen de uiteinden van de passtukken (in het geval van dwarslassen tussen secties en in het geval van langslassen).
Opmerking: getekend is V-naad, maar moet X-naad zijn
ROK-0566De volgende detail moet aan tabel B.21 worden toegevoegd:

Detail B.21 - 15
De lengte van “rechte” secties van een brug waarvan de toog met een veelhoek wordt benaderd, moet worden beperkt tot een lengte waarbij halverwege de sectie niet meer dan 5 mm slijtlaag “extra” behoeft te worden aangebracht.
ROK-0567De volgende detail moet aan tabel B.21 worden toegevoegd:

Detail B.21 - 16)
Bij constructies die door hun aard gevoelig zijn voor “scheluwheid” (bijvoorbeeld kokervormige bruggen ten aanzien van oplegreacties, het val van basculebruggen ten aanzien van vooroplegdrukken en krachten op het bewegingswerk, puntdeuren met koker(verbanden)) moeten in het DO aan dergelijke afwijkingen eisen worden gesteld en moeten de effecten van die afwijkingen in het ontwerp worden meegenomen.
ROK-0569f) TOFD-onderzoek

Dit onderzoek is een aanvulling op artikel 12.4.2.6. De procedure moet voldoen aan NEN-EN-ISO 10863 volgens de relevante kolom van de in tabel T0552 vermelde eis. Deze tabel geeft voor een deel van de aspecten invulling van de keuzes die gemaakt moeten worden bij het vastleggen van de eisen voor een specifieke constructie of gedeelte daarvan. De benodigde kalibratieblokken moeten ultrasoon gelijk zijn aan het te onderzoeken materiaal. Bij twijfel moet de dempingcoëfficiënt worden bepaald.

Beoordeling Indicaties:
Indicaties moeten worden getoetst aan de criteria in NEN-EN-ISO 15626
ROK-0666

Aanvullende eisen aan constructiestaal voor primaire onderdelen (voor de definitie wordt verwezen naar ROK-0509):

Chemische analyse:
de 14 elementen conform tabel 2 (smeltanalyse) van NEN-EN 10025-3 moeten worden bepaald en op het certificaat vermeld.

Mechanische waarden:

  • Voor materiaaldikten groter dan waarin deze normen voorzien, moeten waarden worden gehanteerd welke expliciet zijn overeengekomen met Rijkswaterstaat.
  • De Re/Rm verhouding volgens het materiaalcertificaat moet kleiner of gelijk zijn aan 0,85 of het verschil tussen Re en Rm moet minimaal 60 N/mm2 bedragen.
  • Producten die loodrecht op hun oppervlak worden belast, moeten voldoen aan:
    • kwaliteitsklasse Z35 volgens tabel 1 van NEN-EN 10164.
    • Voor onderdelen die bij lokaal bezwijken leiden tot bezwijken van de hoofddraagconstructie of leiden tot niet-beschikbaarheid, moet het materiaal ultrasoon worden onderzocht op dubbelingen en andere fouten volgens NEN-EN 10160 klasse S1-E1 of NEN-EN 10306 klasse 2.3-1.2.
    • Ter plaatse van de te leggen las moet het materiaal ultrasoon worden onderzocht op dubbelingen en andere fouten vlgs 12.4.2.6e) (ROK-0550). Hierbij zijn indicaties in een gebied van 100 mm, gemeten vanaf de locatie van de las, niet toegestaan.


Kerfslagwaarden:
Een individuele kerfslagwaarde van minimaal 27 J (voor plaatmateriaal in langs- en dwarsrichting; dus L-T en T-L) moet worden gegarandeerd bij een Ted volgens NEN-EN 1993-1-10 + NB van maximaal -20°C (tenzij uit toepassing van NEN-EN 1993-1-10 + NB een strengere eis volgt).

Indien in langsrichting een kerfslagwaarde van minimaal 40J (individueel) wordt behaald, hoeft niet in dwarsrichting getest te worden.
ROK-0671Assen (transmissie- en draaipuntsassen, pennen, en dergelijke) en open tandwieloverbrengingen mogen bij een maximale diameter van 200 mm van het nog onbewerkte halffabrikaat/staafstaal, voorafgaand aan het verspanend bewerken, worden geleverd als gewalst staal. Boven deze diameter is alleen smeedstaal toegestaan. Als van het betreffende onderdeel de verhouding tussen de kleinste en de grootste diameter kleiner is dan 0,7 (dmin/dmax < 0,7), moet het betreffende onderdeel vrijvorm worden gesmeed volgens NEN-EN 10250 1 t/m 3. Voor onderdelen van tandwielkasten mag hier in overleg van worden afgeweken.

De materiaaleisen volgens NEN-EN 10025, NEN-EN 10083 1 t/m 3, NEN-EN 10084, NEN-EN 10250 1 t/m 3 en onderliggende normen zijn verplicht. Assen moeten worden vervaardigd uit veredel- of carboneerstaal volgens NEN-EN 10083 1 t/m 3, NEN-EN 10084 en NEN-EN 10250 1 t/m 3.
ROK-0672Aanvullende eisen:
  • De oppervlakte gesteldheid moet voldoen aan de eisen van de constructeur en moet geschikt zijn voor conservering en NDO onderzoek.
  • Indien aan onderdelen gelast moet worden, mag het C-equivalent maximaal 0,40 bedragen (smelt analyse).
  • Voor alle materialen geldt, indien er gelast aan moet worden, een minimale kerfslagwaarde van 27 J bij - 20°C in de als geleverde toestand.
  • De onderdelen moeten in de geleverde toestand minimaal beschermd zijn tegen corrosie voor transport.
  • De traceerbaarheid en identificatie moeten voldoen aan de eisen van EXC3 of hoger.
  • Producten moeten worden geleverd met een 3.2 keurings-certificaat volgens NEN-EN 10204.
  • Voor (smeed-)staal voor tandwielen in tandwielkasten wordt voor de keuringen verwezen naar de ROK aanvulling bij NEN EN 1090-2, 5.14 - ROK-0309.
  • Het NDO onderzoek moet worden uitgevoerd door onderzoekers die in het bezit zijn van een level 2 certificaat volgens NEN-EN-ISO 9712.
  • De korrelgrootte moet minimaal 6 zijn volgens NEN-EN-ISO 643.
  • De kerfslag- en rek-waarden in andere richtingen dan de strekrichting (l) moeten minimaal 75% bedragen van de vereiste waarden van de in de norm vermelde waarden in de strekrichting (gemiddeld én individueel).
ROK-0688Indien in de ROK of middels verwijzingen strengere eisen worden gesteld dan volgens NEN-EN 10340, dan gelden deze strengere eisen.
  • De materiaaleigenschappen dienen te worden bepaald aan productproefstukken of verlengstukken / vast aangegoten proefstukken.
  • Het gietstuk moet altijd in normaalgegloeide (+N) of veredelde toestand (+QT) worden geleverd.
  • De oppervlakte gesteldheid moet voldoen aan de eisen van de constructeur en moet geschikt zijn voor conservering en NDO onderzoek.
  • De maatafwijkingen van gegoten onderdelen van gietstaal mogen niet groter zijn dan de gietstuktolerantiekwaliteit CT8 volgens NEN-ISO 8062-3.
  • Indien aan deze gegoten onderdelen gelast moet worden, mag het C-equivalent maximaal 0,40 bedragen (smelt analyse).
  • Kerfslagwaarde van minimaal 27 J moet worden gegarandeerd bij een TEd volgens NEN-EN 1993-1-10 + NB van maximaal -20°C (tenzij uit toepassing van NEN-EN 1993-1-10 + NB een strengere eis volgt).
  • Voor alle materialen geldt een minimale breukrek van 15% in de als geleverde toestand.
  • Reparatie is alleen in overleg met de constructeur toegestaan, mits de minimale kwaliteit is gewaarborgd. Reparatie mag pas plaatsvinden na bereiken van de vereiste leveringstoestand. Reparatie d.m.v. hoog nikkel (>2,5%) lastoevoegmateriaal op plaatsen waar in later stadium met ongelegeerd toevoegmateriaal wordt gelast, is niet toegestaan. Na het lassen moet het product altijd onderworpen worden aan een warmtebehandeling (minimaal spanningsarm gloeien). Deze handelingen moeten onderbouwd worden met documenten.

  • In afwijking op punt c) van NEN-EN 1090-2, 5.4 moet elk onderdeel 100%;
    - UT onderzocht worden, methode en acceptatiecriteria vlgs NEN 1090-2 art 5.4.
    - MT onderzocht worden, methode vlgs NEN 1090-2 art 5.4, acceptatiecriteria SM2 en LM2/AM2
    Indien MT niet mogelijk is, mag dit na toestemming van Rijkswaterstaat vervangen worden door PT.
    Het NDO onderzoek moet worden uitgevoerd door onderzoekers in het bezit zijn van een level 2 certificaat volgens NEN-EN-ISO 9712.

  • De gietstukken moeten in de geleverde toestand minimaal beschermd zijn tegen corrosie voor transport.
  • De traceerbaarheid en identificatie moeten voldoen aan de eisen van EXC3 of hoger.
  • Producten moeten geleverd worden met een 3.2 keurings-certificaat volgens NEN-EN 10204.
  • Kabelsockets moeten als extra controle RT onderzocht worden volgens NEN-EN 12681. Er zijn geen indicaties toegestaan, tenzij door de constructeur en fabrikant aangetoond kan worden dat het type, de ligging en de grootte van de discontinuïteit de sterkte niet beïnvloed gedurende de gehele levensduur van het kunstwerk.
ROK-0690Keuringsdocumenten:
De volgende documenten moeten minimaal onderdeel uitmaken van de op te leveren complete documentatie:
  • Origineel materiaalcertificaat van fabrikant.
  • Alle materiaal beproevingsrapporten.
  • Eventuele overstempel verklaringen.
  • Alle NDO rapporten; UT, MT, PT of RT.
  • Gloeidiagrammen en verklaringen
  • Bij reparatielassen ook opgave van posities van de reparaties, inclusief afmetingen en NDO- rapport. WPS en WPQR en gloeidiagram(men).

Geluidsschermen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet[bewerken]

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-0266Voor de van toepassing zijnde normen (en documenten) zie hoofdstuk 2 en tabel T0511.
ROK-0267Voor geluidsschermen zijn alle eisen inclusief de constructieve eisen met betrekking tot grondslagen, belastingen, sterkte en enz. opgenomen in de GCW (Richtlijnen Geluidsbeperkende Constructies langs Wegen). Voor stalen geluidsschermen is in de GCW voor de fabricage tevens de uitvoeringsklasse gedefinieerd. De GCW kan daarmee dienen als basisdocument wat voor het constructieve deel invulling geeft aan het gebruik van en de keuzes in de Eurocodes en NEN-EN 1090-2. De ROK (met name het NEN-EN 1090-2 deel in ROK paragraaf 7.20) moet, net als voor overige producten, worden gezien als nadere invulling van keuzes en (aanvullende) eisen.

Natte kunstwerken en mechanische uitrustingen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet[bewerken]

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-00831

Voor Natte Kunstwerken geldt een verbod op het toepassen van staalsoorten met vloeispanning > 355 N/mm2. Een uitzondering wordt gemaakt voor grondkerende constructies en remming- en geleidewerken.

De volgende staalsoorten mogen in grondkerende constructies en remming- en geleidewerken worden toegepast, indien aan voorwaarden a t/m e wordt voldaan:

  • Staalsoorten S420 (of X60 vlgs API 5L)
  • S460 (of X65 vlgs API 5L)
  • S500 (of X70 vlgs API 5L)

a. Uitsluitend constructiestaal “N” of “TM” mag worden toegepast, “Q/T” wordt niet toegestaan.
b. Bij het ontwerp van in het werk gelaste verbindingen moet in de gehele doorsnede van de verbinding en de daarin op aansluitende staaldoorsneden worden gerekend (met terugval van) de vloeispanning tot 355 N/mm2. Dit geldt ook bij warm vervormen (zie d).
c. De rekgrens van het lastoevoegmateriaal van de buis moet minimaal gelijk zijn aan die van het buismateriaal bij het aan elkaar lassen van buisdelen/buizen, ondanks de toelaatbaar lagere rekenspanning.
d. Bij warm vervormen moet in de gehele door warmte beïnvloede zone rekening worden gehouden met terugval van de vloeispanning tot 355 N/mm2.
e. In het beheer- en onderhoudsplan moet met overzichtstekeningen inzichtelijk worden gemaakt welke staalsoorten waar in de constructie aanwezig zijn en moeten, t.b.v. reparaties en modificaties, procedures zijn opgenomen voor las- en snijwerkzaamheden, toegesneden op de verschillende onderdelen en omstandigheden.

De eisen in paragraaf 7.20 blijven onverkort van kracht, voor zover deze niet strijdig zijn met voorwaarde a t/m e.

Waar bij prefabricage van staalconstructies in het algemeen de juiste omstandigheden kunnen worden geschapen voor kwalitatief hoogwaardig laswerk en het werk ook goed kan worden gecontroleerd, is dit in het werk problematisch vanwege nabij contact met grond en/of water en verminderde bereikbaarheid/toegankelijkheid van zones waarin laswerk gedaan moet worden. Omdat bij aanleg en beheer/onderhoud van Natte Kunstwerken ook in het werk veel laswerk plaatsvindt, zijn extra waarborgen nodig om de constructieve veiligheid en veilig gebruik te verzekeren. Daarom is in de zone tussen 1,0m beneden MLW en bovenkant constructie, toepassing van staalsoorten met een vloeispanning hoger dan 355 N/mm2 uitsluitend geoorloofd indien:

  • daaraan in het werk of tijdens de gebruiksfase niet meer constructief hoeft te worden gelast, en/of
  • rekening wordt gehouden met terugval van de vloeispanning en/of
  • door slimme detaillering dit risico niet relevant is.
ROK-0536Voor de van toepassing zijnde normen (en documenten) zie hoofdstuk 2 en tabel T0511.
ROK-0537Staalconstructies van natte kunstwerken moeten met betrekking tot de sterkte, duurzaamheid en bruikbaarheid gelijk worden gesteld aan bruggen en daarom voldoen aan hetgeen is gesteld in de ROK-delen voor bruggen (vast en beweegbaar) en de uitvoeringseisen in ROK paragraaf 7.20. Daar waar qua terminologie in genoemde ROK-delen specifieke brugcomponenten worden genoemd, moeten de corresponderende componenten van de natte kunstwerken worden gelezen.
ROK-0538De mechanische uitrusting van natte kunstwerken moet met betrekking tot de sterkte en duurzaamheid gelijk worden gesteld aan de mechanische uitrusting van beweegbare bruggen en moet daarom voldoen aan hetgeen is gesteld in ROK paragraaf 7.16. Daar waar qua terminologie in ROK paragraaf 7.16 specifieke brugcomponenten worden genoemd, moeten de corresponderende componenten van de natte kunstwerken worden gelezen.
ROK-0539Voor de grondslagen en belastingen voor het ontwerp en de berekening van natte kunstwerken inclusief mechanische uitrustingen wordt verwezen naar ROK paragrafen 4.3 en 5.10.
ROK-0540Natte kunstwerken waarbij de mogelijkheid aanwezig is dat er problemen ontstaan tijdens strenge vorst door bevriezing en/of ijsgang, moeten worden voorzien van één of meerdere ijsbestrijdingsinstallaties.
N.B.: Deze ijsbestrijdingsinstallaties kunnen ook gebruikt worden als vuilbestrijding.
ROK-0541Bij puntdeuren met een electro-hydraulisch deurbewegingswerk moet voor elke deur een aparte hydraulische eenheid worden toegepast. Het doorvoeren van hydraulische leidingen/slangen onder het sluishoofd is niet toegestaan.
ROK-0542Bij nivelleerschuiven en rioolschuiven moet de bewegingssnelheid bij het openen traploos kunnen worden gevarieerd van 20% tot 130%, waarbij 100% de maximale ontwerpbeweegsnelheid van de schuif is.
ROK-0568Afwateringsgaten in de lijven van de regels van deuren moeten een minimale diameter van 80 mm hebben.

Verkeerskundige draagconstructies – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet[bewerken]

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-0268Voor de van toepassing zijnde normen (en documenten) zie hoofdstuk 2 en tabel T0511.
ROK-0269Voor verkeerskundige draagconstructies (portalen en uithouders) wordt verwezen naar de documenten genoemd in tabel 2-7.

In de inleiding van de componentspecificatie zijn de mogelijkheden beschreven ten aanzien van de keuze voor RWS-standaard VDC’s of een RWS akkoord bevonden alternatief (vermeld in de betreffende documenten).

Beweegbare bruggen – overige regels waarin Eurocode 3 niet voorziet[bewerken]

SysteemeisEistekstToelichting
ROK-00863

In aanpassing op de eis bij NEN 6786 tabel 13: In de bepaling van de drukken in de hydraulische installatie conform tabel 13 in de NEN 6786, mag de voorspandruk in het systeem niet worden verwaarloosd (pops > 0 bar), wanneer deze aanwezig is aan de ‘lange zijde van de oliekolom’ in de cilinder.

Kortom, de aanwezige voorspandruk aan de ‘lange zijde van de oliekolom” moet worden meegenomen (pops > 0 bar) in de bepaling van de (reken)druk in de cilinder aan de “korte zijde van de oliekolom”.

Voorbeeld: Bij een cilinder, gepositioneerd voor het draaipunt, die een trekkende kracht levert op het brugval is aan de stangzijde cilinder (= korte zijde van de oliekolom) hoge druk en aan de bodemzijde (= lange zijde oliekolom cilinder) voorspandruk aanwezig. In de bepaling van de rekendruk aan de cilinder stangzijde moet de voorspandruk aan de bodemzijde worden meegenomen (pops > 0 bar).

ROK-00864In aanpassing op NEN 6786, 10.2.4.3 (8) mogen de NEN 6336-2 factoren niet ontleend zijn voor de conditie waarbij pitting is toegestaan.Ter verduidelijking: Lijn 1 in figuur 6 'levensduurfactor Z_NT' in de NEN 6336-2 is dus niet toegestaan.
ROK-00865In aanpassing op 15.2 (6) moet bij een geregelde aandrijving het kipkoppel van de elektromotor gelijk of groter zijn dan 130% van de rekenwaarde van het maatgevende grensmotorkoppel.
ROK-00866In aanpassing op 15.2 (7) moet bij toepassing van frequentieregeling de frequentieregelaar zodanig zijn gekozen dat deze geschikt is voor ten minste 130% van de rekenwaarde van het maatgevende grensmotorkoppel (omhullende curve) dat optreedt tijdens de bewegingscyclus.
ROK-00867In aanpassing op 15.2 (8) moet de frequentieregelaar het maximaal te leveren koppel begrenzen tot 120% van de rekenwaarde van het grensmotorkoppel, waarbij de frequentieregeling moet zijn uitgevoerd als een 'closed-loop' regeling.
ROK-00868Het is voor bruggen met een electromechanische bewegingswerk, met een verende buffer in de aandrijving, niet toegestaan de toets van belastingscombinatie 'doorlopen verende buffer' op een andere wijze in te vullen dan de NEN 6786-1 tabel 11 nu voorschrijft.

Deze eis geldt dus niet voor bewegingswerken met een schelp, waarbij de verende buffer alleen wordt aangesproken wanneer de brug in gesloten stand is.
ROK-0264De verlangde constructieve levensduur van hydraulische cilinders met een boring groter dan 300 mm bedraagt 50 jaar. In aanvulling op NEN 6786-1, 2.1.5 (2) mag uitgegaan worden dat eenmaal tijdens de levensduur de afdichtingen en geleidingen worden vervangen.

Staalkabels mogen tijdens de ontwerplevensduur van de constructie één of meer keren worden vervangen. Staalkabels moeten tijdens de ontwerplevensduur van een brug of de mechanische uitrusting van een brug of keermiddelen zoals sluisdeuren een minimale levensduur hebben van 50 jaar.
ROK-0265Als niets anders is vermeld, mag de benodigde bewegingstijd voor de noodaandrijving een factor 5 groter zijn dan die van de hoofdaandrijving.
Een noodaandrijving is vereist voor het brug-bewegingsmechanisme, sluisdeurbeweginsgmechanisme en dergelijke.
Voor het bewegingsmechanisme voor afsluitbomen, grendels en dergelijke is bij storing met de hand kunnen bewegen voldoende.
Voor het noodbedrijf kan gebruik worden gemaakt van delen van het bewegingsmechanisme voor het hoofdbedrijf.

Bij bruggen of sluizen met een electro-mechanische aandrijving moet het mogelijk zijn de bruggen of sluizen middels een handaandrijving af te stellen. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van delen van het normale brug- of sluisbewegingsmechanisme.
ROK-0275Vlam- en inductie-geharde tanden zijn niet toegestaan.
ROK-0276Loopvlakken voor afdichtingen moeten corrosievast worden uitgevoerd, bijvoorbeeld vernikkelen/verchromen 100/60 μm.
ROK-0277

Bij de aandrijfassen moeten boogtandkoppelingen worden gebruikt, met uitzondering van de koppeling tussen de elektromotor en het aandrijfmechanisme waar een elastische koppeling moet zijn toegepast. Indien een rem aanwezig is op deze aandrijfas, moet de rem aan de zijde van het aandrijfmechanisme gepositioneerd zijn. (met uitzondering van het gestelde in NEN 6786, 10.4.2).

Bij korte aandrijfassen (bijvoorbeeld smalle basculebruggen) is het toegestaan elastische koppelingen, eventueel in combinatie met boogtandkoppelingen, toe te passen.

Koppelingen waarbij geen vaste verbinding tussen de koppelinghelften aanwezig is, zoals bij vloeistofkoppelingen, centrifugaalkoppelingen en dergelijke, mogen niet zijn toegepast.

Vloeistofkoppelingen mogen wel gebruikt worden bij puntdeuren tussen de elektromotor en de tandwielkast om het maximaal koppel te begrenzen.

Elektromagnetische koppelingen mogen niet in de hoofdaandrijving maar slechts voor het inschakelen van de noodaandrijving zijn toegepast.
Elektromagnetische koppelingen mogen niet in een tandwielkast zijn gesitueerd.

Lamellenkoppelingen zijn niet toegestaan.

Elektromagnetische koppelingen voor inschakelen van het noodbewegingsmechanisme moeten worden voorzien van een sokkeldrager, een overspanningbeveiliging, snelschakelaartoestel en naderingsschakelaar. De koppeling moet worden uitgevoerd als een naafkoppeling (tanden moeten op 1 as zitten, om uitlijnfouten te vermijden). De koppelingen mogen alleen in stilstand geschakeld worden. Pakt de koppeling niet dan moet de noodmotor kort gestart worden en het koppelen opnieuw geprobeerd worden.

ROK-0278Voor de hoofddraaipunten, draaipunten balanspriemen, draaipunten hangstangen van beweegbare bruggen zijn alleen dubbelrijige tonlagers toegestaan. Deze wentellagers moeten afkomstig zijn van een leverancier die aantoonbaar positieve ervaring heeft met het toepassen van gelijksoortige lagers in vergelijkbare situatie.
ROK-0280Voor de bewegingswerken van ophaalbruggen, basculebruggen, hefbruggen, aanleginrichtingen, hefdeuren en dergelijke zijn alleen aparte blokkenremmen met veren toegestaan.
ROK-0281Om de remmen tegen weersinvloeden, verontreiniging, vet en dergelijke te beschermen, moeten de remmen worden voorzien van een beschermkap en één of meer verwarmingselementen. De beschermkap moet doorzichtig worden uitgevoerd. De remvoeringen met de bijbehorende remtrommels of remschijven moeten inlopen totdat een acceptabel draagbeeld van de remvoeringen is verkregen en het remkoppel (wrijvingsfactor) slechts een beperkt verloop vertoont. Het benodigde remkoppel moet dan door middel van koppelmeting worden ingesteld. Aan het bewegingsmechanisme moet hiervoor een voorziening worden aangebracht. In het beheer- en onderhoudsplan moet de periodieke controle van het remkoppel worden opgenomen.
ROK-0417

In aanpassing op de algemene eisen in NEN 6786-1 bij ‘hydraulische cilinders’: De hart op hartafstand van de geleidingen in de zuiger en de cilinderkop in nominaal uitgeschoven toestand moet minimaal 2,5 × de zuigerdiameter zijn, indien de volgende condities van toepassing zijn voor het bewegingsmechanisme:

  • De cilinder levert een drukkracht met een instelwaarde van de overstortklep aan bodemzijde cilinder groter dan 100 bar;
  • De cilinder heeft een hoek met de horizontaal kleiner dan 45 graden;
  • De UC waarde op knikstabiliteit volgens NEN 6786-1 is groter dan 0,8.
Indien deze condities niet van toepassing zijn, geldt de in de NEN 6786-1 ge-eiste hart op hartafstand van de geleidingen in de zuiger en de cilinderkop in de nominaal uitgeschoven toestand.
Reden is het voorkomen van problemen met geleiding bij liggende cilinder (die relatief zwaar belast zijn).
ROK-0543Voor de aanvullingen op NEN 6786 gelden de onderliggende eisen.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 23 nov 2021 om 09:45.