Overige ontwerprichtlijnen voor kunstwerken

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingSortering
ROK-00893Algemeen-NTA 8086De NTA 8086 (IFD-bouwen) is niet van toepassing op (onderdelen van) kunstwerken van Rijkswaterstaat.NTA 8086 biedt geen oplossingen voor de meer complexere vraagstukken die spelen bij de kunstwerken van Rijkswaterstaat. Rijkswaterstaat is in basis voorstander van het standaardiseren van (beweegbare) objecten, echter de huidige versie van de NTA 8086 is niet opgesteld aan de hand van de bij Rijkswaterstaat geldende uitgangspunten en benodigde mate van onderbouwing.1

Resultaatbeschrijvingen ontwerpdocumenten[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0478Algemeen, toe te passen richtlijnen ontwerpdocumentenToe te passen richtlijn:
RTD 1004 - Resultaatsbeschrijvingen ontwerpdocumenten kunstwerken (berekeningen en tekeningen)

Deze richtlijn geeft aan waaraan ontwerpdocumenten moeten voldoen zodat ze geschikt zijn als archiefstukken. Het is een richtlijn waarvan alleen met toestemming van afgeweken mag worden.

Het is van belang voor het project, de opdrachtgever en de opdrachtnemer om zoveel mogelijk gebruik te maken van een uniforme opzet bij het opstellen van de ontwerpdocumenten.

Kunstwerk1

Voegovergangen voor bruggen[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0477Algemeen, toe te passen richtlijnen voegenToe te passen richtlijnen:
RTD 1007-1 - Meerkeuzematrix (MKM) voegovergangen (informatief)
RTD 1007-2 - Eisen voor voegovergangen (normatief)
RTD 1007-3 - Geluidseisen voegovergangen (normatief)
RTD 1007-4 - Richtlijnen voor flexibele voegovergangsconstructies (handreiking)
RTD 1023 - Buigslappe voegen

RTD 1007-1 bevat informatie over de diverse typen voegovergangen en is een hulpmiddel voor het kiezen van een geschikt voegovergangsconcept. Verificatie moet echter op productniveau plaatsvinden, hiervoor is toepassing van alleen de Meerkeuzematrix niet toereikend. Van een bepaald concept zijn vaak diverse producten in de markt beschikbaar, die qua prestaties enige variatie kunnen vertonen. De Meerkeuzematrix geeft op conceptniveau alleen de gemiddelde prestaties, echter op productniveau moet rekening worden gehouden met afwijkende prestaties, zowel in gunstige als ongunstige zin.

RTD 1007-2 vormt het normatieve deel. Binnen het Platform Voegovergangen en Opleggingen (PVO) is voor de verificatie van het ontwerp op basis van RTD 1007-2 een verificatiematrix ontwikkeld. RTD 1007-3 wordt door RTD 1007-2 van toepassing verklaard en bevat een nadere uitwerking van geluidseisen en verificatiemethoden.

RTD 1007-4 is een handreiking voor het ontwikkelen en realiseren van duurzame flexibele voegovergangen met een levensduur van minimaal 10 jaar (concept 4.1a1), ter vervanging van traditionele bitumineuze voegovergangen (concept 4.1a), als alternatief voor de reeds gevalideerde flexibele voegovergangsconcepten 4.1b of 4.1c.

RTD 1023 bevat standaarddetails voor buigslappe voegen, die vaak worden toegepast als voegovergang tussen brugdekken die zijn opgebouwd uit geprefabriceerde liggers. Er is tevens een rekenmethodiek gegeven voor buigslappe voegen die buiten het toepassingsgebied van de standaarddetails vallen.

Brug10
ROK-0611VoegovergangenDe volgende onderliggende eisen worden gesteld aan voegovergangen van bruggen.Brug20
ROK-0612Voegovergangen, Algemeen

Algemeen
Voegovergangen moeten in de neutrale temperstuurstand het verticaal alignement van de rijbaan over het kunstwerk volgen. Optredende verticale hoogteverschillen in uiterste temperatuurstanden, als gevolg van een helling in langrichting) moeten kleiner zijn dan de toelaatbare waarde volgens de Prestatieverklaring van het voegovergangsysteem op basis van de eisen in de RTD1007-2.

Door een langshelling in de weg treden als gevolg van horizontale voegbewegingen ook verticale translaties op.
Zie ook toelichting in RTD1007-1 pag 27. De verticale voegbewegingen (z-richting) worden bepaald door:
  • de indrukking van de opleggingen
  • de hoekverdraaiingen φy van het rijdek om de gemeenschappelijke as van de opleggingen
  • de helling in het wegalignement

Vanuit comfort zijn abrupte hoogteverschillen groter dan 3 mm volgens de RTD1007-2 niet toegestaan. Vanuit het ontwerp van de voegovergangsconstructie zijn mogelijk nog kleinere hoogteverschillen toelaatbaar, bijvoorbeeld bij vingervoegovergangen.
Bij een combinatie van grote langshelling en grote langsverplaatsingen, naast eventueel hoogteverschillen als gevolg van indrukking van de oplegging en hoekverdraaiingen kan een ontoelaatbaar hoogteverschil optreden.
In die gevallen kan de voegovergang niet in dezelfde helling als de weg worden ingebouwd.

Voorbeeld:
weghelling: 10%, voegcapaciteit langsrichting: 200 mm (vingervoeg).
In neutrale stand (10 gr C) ligt de voegovergang vlak (geen hoogteverschil). Bij een delta X van 100 mm treedt een hoogteverschil op van 100 x 0,1 = 10 mm.
Dit is groter dan toelaatbaar. (bij vingervoeg is max 2 mm toegestaan)
De maximale toegestane helling van de vingervoeg is dan: 2/100 = 2%, uitgaande dat er geen hoogteverschillen optreden door compressie van de opleggingen.
Het alignement van de weg moet dan aangepast worden. Zie onderstaande figuur F0612 ter illustratie.
Brug30
ROK-00869Voegovergangen, AlgemeenAlgemeen
Bij het ontwerpen van de aansluiting van de voegovergang op de onderliggende constructie moet rekening worden gehouden met het verloop van het verticaal alignement van de rijbaan, de dikte van het asfaltpakket, de zeeg in het rijdek en de toegepaste verankering van de voegovergang.
Bij betonconstructies moet de wapening en voorspanning in de verankeringszone van de voegovergang worden afgestemd op het beoogde voegovergangsysteem.
Brug40
ROK-0613Voegovergangen, Preventieve maatregelen in verband met chlorideaantastingPreventieve maatregelen in verband met chlorideaantasting
Bij toepassing van voegovergangtypes die volgens de meerkeuzematrix in RTD 1007-1 gevoelig zijn voor lekkage, moet een tweede waterkering onder de voegovergang worden toegepast. Een tweede waterkering is tevens vereist bij dilatatievoegen boven tandconstructies. Deze waterkering moet zijn geïntegreerd in het kunstwerk en moet onafhankelijk van de voegovergang functioneren. Voor zover noodzakelijk moeten onderdelen van deze waterkering vervangbaar zijn ten tijde van vervanging van (onderdelen van) de voegovergang. Het uitstroompunt van de tweede waterkering moet buiten het kunstwerk liggen.

Dit betreft voegovergangen waarbij de waterdichtheid is geclassificeerd als “matig” of “slecht”.

Brug50
ROK-0614Voegovergangen, Inspecteerbaarheid en onderhoudbaarheidInspecteerbaarheid en onderhoudbaarheid
Bij het ontwerp moet rekening worden gehouden met voldoende toegankelijkheid onder de voegovergang voor inspecties (en onderhoud), indien dit voor het toegepaste type noodzakelijk is.

Voor de typen die inspectie en onderhoud van onderaf behoeven, is een corridor nodig met minimale afmetingen die voldoen aan de ARBO-wet (bij 10 °C). Tussen de dragende onderdelen van de brug, landhoofd etc. gelden de afmetingen volgens het beheer- en onderhoudsplan (zie figuur F0614).

Aanbevolen maten (in neutrale temperatuurstand (10 °C)):
b1: minimaal 0,60 m, bij voorkeur > 0,80 m
b2: minimaal 0,25 m, bij voorkeur >0,30 m
h1: minimaal 0,80 m, bij voorkeur >1,50 m
h2: maximaal 0,40 m indien b2 kleiner dan 0,3 m

Bij bruggen met grote constructiehoogten waarbij de voegovergang niet vanaf vloerniveau op ooghoogte te inspecteren/onderhouden is, moeten bordessen worden aangebracht.
Dit is van toepassing op de volgende voegovergangconceptvolgens RTD1007-1:
  • uitkragende vingervoegovergangen (concept 2.1)
  • ondersteunde vingervoeg (concept 2.2)
  • lamellenvoegen (concept 7.x)
Brug60
ROK-0615Voegovergangen, VervangbaarheidVervangbaarheid
De detaillering van de betonconstructie ter plaatse van voegovergangen en het ontwerp van de voegovergang zelf moet zodanig zijn dat vervanging van de voegovergang of onderdelen daarvan mogelijk is zonder dat schade wordt veroorzaakt aan de onderliggende betonconstructie.

Verankerde stalen voegovergangen in nieuwe kunstwerken moeten zodanig zijn ontworpen dat het in het beton verankerde deel van deze voegovergang niet hoeft te worden vervangen en de ontwerplevensduur van het kunstwerk heeft.

Het deel van de voegovergang dat onderhevig is aan degradatie moet zonder sloopwerk aan de betonconstructie vervangbaar zijn.

Een voorbeeld hiervan betreft het toepassen van een voegovergang waarbij het randprofiel is verankerd door middel van ingebetonneerde schetsplaten met aangelaste lusankers, zie concept 1.2a uit de RTD 1007-1.

Brug70
ROK-00871Voegovergangen, VervangbaarheidVervangbaarheid
Vervanging van voegovergangen moet mogelijk zijn met hooguit beperkte beïnvloeding van de beschikbaarheid en het gebruik van de brug.
Brug80

Asfalt op brugdekken[bewerken]

en kunststofslijtlagen en hydrofoberen

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0476Algemeen, toe te passen richtlijnen wegverharding op kunstwerkenToe te passen richtlijnen:
RTD 1002 - Hydrofoberen van beton, aanvullende eisen ten aanzien van NEN-EN 1504-2
RTD 1009 - Richtlijn voor het ontwerp van asfalt wegverhardingen op betonnen en stalen brugdekken
RTD 1015 - Eisen voor kunststofslijtlagen (voorheen NBD10201)
Brug1

Hemelwaterafvoer[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0474Algemeen, Richtlijnen voor bruggen en viaductenToe te passen richtlijnen voor bruggen en viaducten:
RTD 1008 - Richtlijnen ontwerp hemelwaterafvoer voor bruggen en viaducten.

De huidige versie van RTD 1008 (2017) is thans in bewerking; na vaststelling van de nieuwe versie door RWS in de werkwijzer moet de nieuwe versie worden gebruikt.
Brug1
ROK-0475Algemeen, Richtlijnen voor openbakconstructie of gesloten constructieVoor een openbakconstructie of gesloten constructie
Voor voorzieningen die benodigd zijn voor het adequaat afvoeren, opvangen en wegpompen van overtollig water en andere vloeistoffen uit een (gesloten) constructie en/of aansluitende open bakconstructie en eventuele aangrenzende terreinen, moeten de neerslagcurven worden aangehouden zoals vastgelegd in het rapport ”Extreme-neerslagcurven voor de 21e eeuw, Vaststelling van de voor ontwerptoepassingen maatgevende, extreme-neerslagcurven” opgesteld door Meteoconsult. Daarbij moet de kromme met een herhalingsfrequentie van 1 maal per 250 jaar worden gehanteerd.

Voor tunnels > 250 m gelden tevens de richtlijnen voor hemelwaterafvoer van de LTS, Basisspecificatie TTI RWS Tunnelsysteem.
Kunstwerk2

Standaarddetails voor betonnen bruggen[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0473Algemeen, Standaarddetails voor betonnen bruggenToe te passen richtlijn:
RTD 1010 - Standaarddetails voor betonnen bruggen
Brug1

Overgangsconstructies voor bruggen[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0472Algemeen, Eisen stootplatenToe te passen richtlijn:
RTD 1011 - Eisen stootplaten
Brug1

Brugopleggingen[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0471Algemeen, Eisen voor brugopleggingenToe te passen richtlijn:
RTD 1012 - Eisen voor brugopleggingen
Brug (Id-4ad60933-bde5-e911-a2e0-00155d641201)10
ROK-0603Stabiliteit van het rijdek bij aanrijdingBij aanrijding van het rijdek moet voorkomen worden dat het brugdek zijn ondersteuning verliest als gevolg van bezwijken van de oplegging of verschuiving van het rubberoplegblok.Brug20
ROK-0616OpleggingenDe volgende onderliggende eisen worden gesteld aan opleggingen van bruggen.Brug30
ROK-0617Opleggingen, AlgemeenAlgemeen
Opleggingen moeten in de lengterichting van het rijdek en bij voorkeur ook in de dwarsrichting horizontaal (waterpas) worden gesteld. Indien de opleggingen in de dwarsrichting niet horizontaal worden gesteld, moet het zijdelings verplaatsen van het rijdek, bijvoorbeeld met nokken, worden voorkomen. Deze nokken moeten op het raakvlak tussen boven- en onderbouw worden voorzien van verticaal geplaatst oplegmateriaal en worden berekend op de resulterende horizontale kracht.

Opleggingen van elastomeer met een geïntegreerde stalen scheg mogen niet worden toegepast, zolang hiervoor geen norm beschikbaar is.

Bij het ontwerp van oplegblokken moet onder andere rekening worden met de vervorming van de opleggingen door hydratatiewarmteverlies van de dekconstructie (verkorting dekconstructie).

De temperatuurverhoging door hydratatie die het pas gestorte beton ondergaat voordat een minimum druksterkte wordt bereikt, leidt niet tot dekverlenging. In een later stadium zal door het verder afkoelen vanaf deze bereikte temperatuur tot de uitgangstemperatuur een blijvende dekverkorting optreden. De invloed op de dimensionering van de oplegblokken kan worden beperkt door ontlasten (opnieuw instellen) van de oplegblokken nadat deze vervorming is opgetreden.

Brug40
ROK-0618Opleggingen, Preventieve maatregelen in verband met chlorideaantastingPreventieve maatregelen in verband met chlorideaantasting
De opleggingen moeten op betonpoeren worden geplaatst, zodat de minimale afstand tussen dek en steunpunt ten behoeve van inspectie en onderhoud wordt gerealiseerd. Dit geldt ook voor een bovenbouw bestaande uit geprefabriceerde liggers. De poeren mogen niet groter zijn dan noodzakelijk is voor het dragen van de oplegging, rekening houdend met een minimaal benodigde randafstand.
Brug50
ROK-0620Opleggingen, VervangbaarheidVervangbaarheid
Voor de vervangbaarheid van opleggingen gelden de onderliggende eisen.
Brug70
ROK-0663Opleggingen, VervangbaarheidVoor de vervangbaarheid van opleggingen gelden de volgende ontwerpuitgangspunten:
  1. Voor elk kunstwerk waarbij de bovenbouw via een afzonderlijk oplegsysteem is opgelegd op de onderbouw, geldt dat de opleggingen vervangbaar moeten zijn.
  2. Kunstwerken in de autosnelweg moeten vijzelbaar zijn zonder de beschikbaarheid en het gebruik van de brug te beïnvloeden.
  3. De fundering/onderbouw moet zo worden ontworpen dat de opleggingen bereikbaar zijn voor vervanging (voldoende werkruimte voor personeel en (vijzel)materieel) en vijzelkrachten door de constructie kunnen worden opgenomen. Dat wil zeggen dat geen aanpassing c.q. uitbreiding van de bestaande fundering noodzakelijk is.
  4. In het ontwerp moet rekening worden gehouden met de consequenties van het vijzelen op het functioneren en het gebruik van de voegovergangen, inclusief de buigslappe voegen.
    • Voor het vijzelen uitgaan van maximaal 10 mm niveauverschil over de voeg of, in het geval van buigslappe voegen, maximaal 2 mm;
    • Indien in de voegovergang dit niveauverschil niet opneembaar is of een groter niveauverschil noodzakelijk is, dan moet het moment van vervangen van de opleggingen optimaal worden afgestemd op het tijdstip van vervangen van de voegovergang of moeten, indien mogelijk, beide zijden van de voeg tegelijk worden gevijzeld.
Brug80
ROK-0664Opleggingen, VervangbaarheidDe procedure moet worden vastgelegd in een “vervangingsprocedure opleggingen”, die moet worden opgenomen in het Beheer- en Onderhoudsplan, en moet de volgende onderdelen bevatten:
  • Ontwerpuitgangspunten met betrekking tot vervanging van opleggingen met specifieke uitvoeringsaandachtspunten en ontwerpdetails voor zover die van belang zijn voor de vervanging.
  • Tekeningen met boven- en vooraanzicht van de steunpunten met daarop aangegeven de positie van de vijzels en te verwachten minimale en maximale vijzelkrachten per oplegging, zowel horizontaal als verticaal.
  • Berekeningen van minimale en maximale oplegreacties, translaties en rotaties van alle opleggingen.
  • Detailberekeningen van in het ontwerp reeds voorziene vijzelpunten.
  • Een specificatie van de voorinstelling van de nieuw te plaatsen opleggingen, afhankelijk van de constructietemperatuur en indien relevant de eventuele resterende krimp, kruip en/of zetting op moment van vervangen.
  • Toegankelijkheid; de wijze waarop de locatie waar de opleggingen zich bevinden, veilig kan worden benaderd in verband met het vervangen van de opleggingen.
  • Risico-inventarisatie met beheersmaatregelen; een analyse van risico’s met betrekking tot het vervangen van de opleggingen en te treffen beheersmaatregelen.
Brug90
ROK-00870Opleggingen, VervangbaarheidHet kunstwerk moet voorbereid zijn op het vervangen van de opleggingen. Vijzellocaties voor stalen bruggen moeten visueel zichtbaar zijn op zowel de bovenbouw als onderbouw. Het vervangen van opleggingen moet mogelijk zijn zonder de beschikbaarheid en het gebruik van de brug te beïnvloeden.Brug100

Inspectie- en onderhoudsvoorzieningen[bewerken]

Generieke eisen Electrotechnische installaties[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0469Algemeen, Generieke eisen Electrotechnische installatiesToe te passen richtlijn:
RTD 1014 - Generieke eisen Electrotechnische installaties
Kunstwerk1

Voertuigkeringen, leuningen, lichtmasten en veiligheids- en geluidsschermen op bruggen en viaducten[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0464Bepalingen met betrekking tot voertuigkeringenAan voertuigkeringen gerelateerde documenten/normen:
  • NEN-EN 1317 - Afschermende constructies voor wegen - (alle delen)
  • RTD 1010 - Standaarddetails voor betonnen bruggen
  • NPR CEN/TR 16949 - Road restraint system - Pedestrian restraint system - Pedestrian parapets
  • Overig - Componentspecificatie voertuigkeringen
Brug10
ROK-0465Bepalingen voor leuningenAan leuningen gerelateerde documenten/normen:
  • Bouwbesluit 2012
  • NEN-EN 1991-1-1 - (niet voor voertuigkerende leuningen)
  • NEN-EN 1317 - (alleen voor voertuigkerende leuningen)
  • RTD 1010 - Standaarddetails voor betonnen bruggen

De hoogte Hp van leuningen mag kleiner zijn dan minimale hoogte A = 1 m volgens tabel 1 van NPR CEN/TS 16949, mits de totale kerende hoogte Ho volgens figuur 1 van NPR CEN/TS 16949 voldoet aan het Bouwbesluit.

Voor de minimale hoogte van leuningen bij natte kunstwerken en beweegbare bruggen moet 1100 mm worden aangehouden.
Brug20
ROK-0466Bepalingen met betrekking tot lichtmasten, AlgemeenVan toepassing zijnde normen:
  • NEN-EN 40-1 - Lichtmasten; Termen en definities
  • NEN-EN 40-2 - Lichtmasten; Algemene eisen en afmetingen
  • NEN-EN 40-3-1 - Lichtmasten; Ontwerp en verificatie - Eisen voor de karakteristieke belasting
  • NEN-EN 40-3-3 - Lichtmasten; Ontwerp en verificatie - Verificatie door berekening
  • NEN-EN 40-5 - Lichtmasten; Eisen voor stalen lichtmasten
  • NEN-EN 40-6 - Lichtmasten; Eisen voor aluminium lichtmasten
  • NEN 6786 - Voorschriften voor het ontwerp van beweegbare bruggen
Voor aanvullingen, eisen etc. op bovenstaande normen, zie onderliggende eisen.
Opmerking: Bij de positie bepaling van de lichtmast moet er rekening worden gehouden met beweeglijkheid van de onderliggende constructie door de verkeersbelasting en de effecten daarvan op de lichtmast.Brug30
ROK-04104.6-NEN-EN 40-2Vervang de eerste zin door: “Voetplaten en bevestigingsbouten/ankers moeten met een berekening gecontroleerd worden”.
  • voetplaten berekenen volgens NEN 6786, 11.5.3.1;
  • ankers berekenen volgens NEN 6786, 11.5;
  • sterkte lasverbinding: MDF 1, hoeklas t+2.
Brug40
ROK-04225.1-NEN-EN 40-3-1Bij het bepalen van de belastingen op lichtmasten moet er rekening worden gehouden met de eventuele effecten van de beweeglijkheid van de onderliggende constructie door de verkeersbelasting.Brug50
ROK-04115.2.6-NEN-EN 40-3-1Bij de bepaling van de blootstellingsfactor c(z) moet worden uitgegaan van terreincategorie II, behalve voor direct aan zee gelegen kunstwerken, hiervoor terreincategorie I nemen. Bij het bepalen van de hoogte (z) van de voet van de mast op een kunstwerk moet ook rekening worden gehouden met de hoogte van het kunstwerk ten opzichte van het omliggende terrein.Brug60
ROK-04125.4-NEN-EN 40-3-3De rekenwaarde van de belasting in de uiterste grenstoestand moet bepaald worden met de belastingsfactoren volgens tabel 1 behorende bij klasse A.Brug70
ROK-04136.5.1-NEN-EN 40-3-3Voor de toelaatbare horizontale uitbuiging moet de waarde 0,06(h+w) volgens tabel 4, Class 2 worden aangehouden.Brug80
ROK-04146 en 13.7-NEN-EN 40-5Verificatie door beproeving volgens EN 40-3-2 is niet toegestaan.Brug90
ROK-041511.2-NEN-EN 40-5Als beschermingsmaatregelen tegen corrosie geldt thermisch verzinken volgens annex A.1.Brug100
ROK-04166 en 13.7-NEN-EN 40-6Verificatie door beproeving volgens EN 40-3-2 is niet toegestaan.Opmerking:
Bij de positie bepaling van de lichtmast moet er rekening worden gehouden met beweeglijkheid van de onderliggende constructie door de verkeersbelasting en de effecten daarvan op de lichtmast.
Brug110
ROK-0467Bepalingen voor veiligheidsschermenToe te passen richtlijn:
  • RTD 1022 - Richtlijnen Veiligheidsschermen
Brug120
ROK-0468Bepalingen voor geluidsschermenAan geluidsschermen gerelateerde documenten/normen:
  • GCW 2012 - Richtlijnen geluidbeperkende constructies langs wegen
  • RTD 1010 - Standaarddetails voor betonnen bruggen
Brug130
ROK-0814Bepalingen voor conserveren van stalen en aluminium onderdelen op betonnen kunstwerkenVoor te conserveren stalen en aluminium onderdelen op betonnen kunstwerken moet RTD 1031 toegepast worden.Kunstwerk140

Best Practices ontwerp betonnen bruggen en viaducten[bewerken]

Specifieke ontwerprichtlijnen voor tunnels[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0436Rubberen profielen voor de afdichting in voegen

(1) Van toepassing zijnde normen en overige literatuur:

  • NEN 7030:1975 Waterkerende dilatatievoegstroken en al of niet waterkerende oplegstroken van rubber.

  • Injectie van een rubbermetalen voegstrook; Numeriek onderzoek naar de effecten van injectie bij verschillende wapeningsconfiguraties; 28 juli 2006. C. van der Vliet - Rijkswaterstaat Bouwdienst.


De keuze van het rubber met bijbehorende kwaliteitseisen kan geschieden op basis van de toelichting van NEN 7030, 1.1 en 1.3.
De hardheid moet zijn: 55-65o Shore A.
De hardheid na 7 dagen bij 70oC minder dan 5o Shore A stijging.
De materiaaleigenschappen moeten te alle tijde proefondervindelijk zijn vastgesteld.

Voor vervolg zie onderliggende eisen.

De verouderingstest bij 70 ºC geeft een indruk omtrent de levensduur van het profiel.Tunnel10
ROK-0437Rubberen profielen voor de afdichting in voegen, (1)Profielen voor de afdichting tegen indringing van vuil of grond in voegen mogen naast het materiaal rubber volgens NEN 7030 ook worden uitgevoerd als PVC/NBR compound. De profielen van PVC/NBR moeten voldoen aan DIN 18541-1 en DIN 18541-2.

Opmerking:
Het gebruik van PVC/NBR is niet van toepassing voor waterafdichtende profielen als rubbermetalen voegstroken, Omega-profielen, Gina-profielen en pneumatische profielen.
Tunnel20
ROK-0438Rubberen profielen voor de afdichting in voegen, (1)Voor het bandstaal van een rubbermetalen voegstrook moet elektrolytisch verzinkt bandstaal volgens NEN-EN 10152 met de volgende specificaties worden toegepast:
  1. Staalsoort DC01 + ZE;
  2. Zinklaagdikte ZE 25/25 = 2,5 μm;
  3. Oppervlaktype A;
  4. Oppervlaktebehandeling Phosphated (P);
  5. Nominale breedte 110 mm;
  6. Nominale dikte 0,8 mm;
  7. Toleranties volgens NEN-EN 10131.
Tunnel30
ROK-0439Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.1) Tijdelijke afdichtingen(1.1) Tijdelijke afdichtingen
Voor tijdelijke rubberen afdichtingen wordt een minimale garantieduur van 5 jaar geëist.

In ontwerptechnische zin moet als uitgangspunt worden gehanteerd dat GINA en pneumatische afdichtingsprofielen slechts een tijdelijke functie in de bouwfase bezitten. Naast een tijdelijk afdichtingsmiddel moet een definitieve afdichting aanwezig zijn.

Het definitieve afdichtingsmiddel is veelal een Omega-profiel.

Tunnel40
ROK-0440Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingen(1.2) Definitieve afdichtingen
Bij niet of nauwelijks te vervangen afdichtingen moet de ontwerplevensduur van de afdichting gelijk zijn aan die van de tunnel: 100 jaar. Zie ook ROK paragraaf 4.2.
Voor de bevestigingen van Omega-profielen moet ook worden uitgegaan van een ontwerplevensduur van 100 jaar.
Eventueel aanwezige oplegblokken moeten inspecteerbaar en vervangbaar zijn zonder dat de definitieve afdichting verwijderd moet worden

Ontwerptechnisch moet het uitgangspunt zijn dat de rubberen Omega-profielen de primaire waterkering is in de gebruiksfase. Het vermelde onder paragraaf 4.2 is daarom ook voor de bevestiging van de Omega-profielen van toepassing.

Opleggingen van een afgezonken aquaduct mogen vanwege de inspecteerbaarheid niet achter een waterkerend profiel, zoals een Omega-profiel, geplaatst worden.

Tunnel50
ROK-0441Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenBij toepassing van Omega-profielen, het profiel voorzien van 2 nylon inlagen, welke ter plaatse van de flenzen worden omgeslagen, waardoor daar 4 lagen ontstaan.

Ter plaatse van dilatatievoegen moet altijd een inwendig rubberen voegprofiel met daaraan verbonden bandstaal worden toegepast. Dit type rubber-metalen voegstrook moet in de gehele (dwars)doorsnede rondom worden toegepast.

Alle dilatatievoegen moeten aan de buiten- en binnenzijde worden voorzien van een grond- c.q. vuilafdichtend rubber profiel.

Dilatatievoegen kunnen o.a. als gevolg van temperatuurverschillen over de seizoenen zich verbreden, waardoor aan het rubber getrokken wordt. De trekkracht heeft dwarscontractie van het rubber tot gevolg waardoor de waterdichtheid alleen nog verkregen zou kunnen worden door de aanwezigheid van uitstulpingen en/of ribbels. Door onvolkomenheden in het aansluitende beton is deze wijze van dichting veel minder goed dan verkregen door het aan het profiel verbonden bandstaal.

Blijkens opgedane ervaringen voldoen uitwendig aangebrachte rubberen voegprofielen niet om lekkage als gevolg van zakkend hemelwater te voorkomen; overal, ook boven de maximale grondwaterstand, moeten daarom ook inwendige rubber-metalen voegstroken worden toegepast

Tunnel60
ROK-0442Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenAan de grondzijde van dilatatievoegen moet een uitwendig ingestort voegoverbruggend, niet ingeklemd grondkerend profiel worden toegepast. Met uitzondering van bereden voegen kan aan de binnenzijde worden volstaan met een ingeklemd en verlijmd ACME-profiel.

De praktijkervaring is dat sommige voegen (niet alle) relatief ver open kunnen gaan staan als gevolg van temperatuurverschillen door seizoenswisselingen. De totale verlenging en verkorting door temperatuurverschillen wordt vaak niet gelijkmatig verdeeld over de aanwezige voegen, maar kan zich concentreren in een enkele of een beperkt aantal voegen.

Als grond c.q. vuil in de voegen terecht komt dan kan, blijkens ervaring in de praktijk, de voegbreedte in de loop der jaren steeds maar blijven toenemen (hysteresis). Een ingeklemd profiel kan blijkens praktijkervaringen de lokaal optredende relatief grote voegbeweging onvoldoende volgen.

Tunnel70
ROK-0443Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenBij een waterdruk van 0,06 MPa (0,6 bar) of meer is de toepassing van injecteerbare rubbermetalen-voegstroken voorgeschreven. Deze moeten altijd preventief worden geïnjecteerd. Voor de afdichting van mootvoegen moeten de rubberen voegstroken altijd worden voorzien van metalen platen.Uit langjarige ervaring is gebleken dat bij grotere waterdrukken en bij niet geïnjecteerde rubbermetalen-voegstroken de kans op niet aanvaardbare lekkage relatief groot is. Het na afzinken uitvoeren van injectiewerkzaamheden, bij lekkende voegen tegen de waterstroom in, bemoeilijkt dit de injectie werkzaamheden zeer, met als gevolg een grotere kans op kwalitatief minder goed geïnjecteerde voegen.Tunnel80
ROK-0444Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenHet is niet toegestaan delen van het sponsje op de injecteerbare rubbermetalen-voegstrook niet te injecteren.

Bij een niet geïnjecteerd sponsje is het risico aanwezig dat daardoor een extra lekweg ontstaat.

Tunnel90
ROK-0445Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenVoor (grond)waterkerende constructies geldt dat de waterdichtheid ten minste moet voldoen aan Tightness Class 2, conform NEN-EN 1992-3 (incl. NAD) art 7.3.1 tabel 7.105 met als aanvullende onderliggende eisen:Tunnel100
ROK-0785Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenOntwerp en detaillering van de constructie moet zodanig zijn dat de kans op lekkages gedurende de gehele levensduur van de constructie verwaarloosbaar is. In de ontwerpdocumenten moet expliciet worden beschreven hoe de lekkage beperkt wordt en welke maatregelen nog genomen zullen worden mocht er toch meer dan minimale lekkage optreden.

Hierbij moet o.a. rekening gehouden worden met een conservatieve bovengrens van de vervormingen van de constructie die tijdens de levensduur kunnen optreden en de degradatie van niet-vervangbare onderdelen van de constructie tijdens de levensduur van de constructie.

Tunnel110
ROK-0786Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenGedurende de levensduur mogen er op de rijbaan, in de toerit, de verkeersbuis, het dienstengebouw en in overige installatieruimten geen visueel waarneembare lekkages of vochtplekken zijn bij inspectie van de constructie (visueel, te denken aan vochtige plekken op plafond of wand of fysiek door vallende druppels of zichtbare plasvorming).Tunnel120
ROK-0787Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenDe totale constructie moet bij oplevering een lekdebiet hebben van ten hoogste 0,1 liter / maand / m2 oppervlak, gemeten over het natte oppervlak zijnde het oppervlak gelegen beneden de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG).Tunnel130
ROK-0788Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenDe totale constructie moet tijdens de exploitatiefase een lekdebiet hebben van ten hoogste 0,6 liter / maand / m2 oppervlak, gemeten over het natte oppervlak zijnde het oppervlak gelegen beneden de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG). Voor de oppervlakte die bestaat uit diepwand en die gerekend wordt tot de tunnelomtrek mag de waarde uit het Handboek Diepwanden, CROW 2020 gehanteerd worden.Tunnel140
ROK-0789Rubberen profielen voor de waterafdichting in voegen, (1.2) Definitieve afdichtingenBij toepassing van injecteerbare rubbermetalen-voegstroken moet het injecteerbaar sponsje op het tijdstip van injecteren in de heersende buitenomstandigheden niet hechten aan het beton en voldoende samendrukbaar zijn om te kunnen injecteren met een druk van maximaal 0,6 MPa (6 bar). Het sponsje fabrieksmatig coaten met Covertin (of gelijkwaardig).

De fysische waarden van het sponsje zijn:
  • Uiterlijk: glad oppervlak, geen vloeigallen tot staalband en geen scheuren;
  • Hardheid: 15-30o shore A;
  • Ozonbestendigheid na 7 dagen expositie bij 23 oC, 25 pphm en 4% rek: geen barstjes;
  • Het injectiemateriaal moet na uitharding elastisch en in hoge mate ongevoelig voor vocht zijn.
Andere injectiemethoden welke tot hetzelfde of beter resultaat leiden en bewezen zijn, mogen eveneens toegepast worden.Aangetoond moet worden dat als gevolg van het injecteren de constructie niet zal worden beschadigd. Bij injectiedrukken lager dan 0,6 MPa mag er vanuit worden gegaan dat er geen schade zal optreden ten gevolge van het injecteren. Zie verder ook: “Injectie van een rubbermetalen voegstrook; Numeriek onderzoek naar de effecten van injectie bij verschillende wapeningsconfiguraties; 28 juli 2006. C. van der Vliet - Rijkswaterstaat Bouwdienst”. Bij zeer diep gelegen tunnels (drukken > 0,25 MPa) moet aangetoond worden dat de standaard rubber-metalen voegstrook nog qua waterkeringseigenschappen voldoet. Zonodig moet dan ook bij stortmoten een dubbel waterkerend profiel worden aangebracht.Tunnel150
ROK-0446Hittewerende bekleding voor tunnels

(2) Van toepassing zijnde normen en overige literatuur:
• Efectis Nederland report; 2008-Efectis-R0695 “Fire testing procedure for concrete tunnel linings” http://www.efectis.com/images/page/2035_summary.pdf

In aanvulling op de beproevingsmethode, zoals beschreven in “Fire testing procedure for concrete tunnel linings”, moet de beproeving worden uitgevoerd inclusief de wijze van bevestiging zoals die op de daadwerkelijke constructie toegepast zal gaan worden. Beproevingsresultaten uit het verleden waarbij de wijze van bevestiging niet overeenkwam met de daadwerkelijke wijze van bevestiging in het werk zijn niet valide.

Voor vervolg zie onderliggende eisen.

Gebleken is dat de wijze van bevestiging van de hittewerende bekleding tegen het beton grote invloed kan hebben op de prestatie van de hittewerende bekleding bij brand.Tunnel160
ROK-0447Hittewerende bekleding voor tunnels, (2)Bij de toepassing van hittewerende bekleding moet worden aangetoond dat een zuigbelasting in de vorm van een gelijkmatig statische verdeelde belasting ter grootte van 3 kN/m2 duurzaam gedragen kan worden. Deze eis geldt ongeacht het type hittewerende bekleding. Een bevestigingssysteem mag niet gevoelig zijn voor corrosie.

Bij hoge brandtemperaturen treedt zeer snelle corrosie op, waardoor bij de toepassing van niet corrosievast staal de sterkte vrijwel geheel tijdens de brand verloren gaat. Ook vanwege redenen van duurzaamheid moeten de bevestigingsmiddelen van corrosievast materiaal zijn; ook als de bevestiging geheel ingesloten is door de hittewerende bekleding. Een hittewerende bekleding is vrij poreus en biedt onvoldoende bescherming tegen carbonatatie en chloride-indringing.

Tunnel170
ROK-0448Hittewerende bekleding voor tunnels, (2)De benodigde brandproeven moeten worden uitgevoerd volgens het Efectis rapport “Fire testing procedure for concrete tunnel linings”.

De in de tunnel te realiseren dikte moet minimaal gelijk zijn aan de minimaal aanwezige dikte gedurende de brandproef (d95%,tunnel ≥ d95%,proef)
Tunnel180
ROK-0449Hittewerende bekleding voor tunnels, (2.1) Plaatvormige bekleding

(2.1) Plaatvormige bekleding
Hittewerende bekleding moet, buiten de brandwerendheidseisen, voldoen aan:

  • De toleranties op de afmetingen bedragen voor de dikte +/- 1 mm en voor de lengte en breedte +/- 2mm;
  • De platen moeten bestand zijn tegen de uitgeoefende belastingen in de bouwfase (transport/handling, beloopbaarheid, krachten uitgeoefend door de supports van de wapening en dergelijke);
  • Vorstbestendigheid: geen schade na 12 cycli van 20 oC naar -20 oC. Elke cyclus moet bestaan uit het onderdompelen in water en het vervolgens buiten het waterbad laten bevriezen. De bekleding moet over de gehele dikte minimaal een half uur zijn onderworpen geweest aan resp. 20 en -20 oC.

Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de LTS, Basisspecificatie TTI RWS Tunnelsysteem bijlage F.
Sommige hittewerende bekleding blijkt gevoelig te zijn voor delaminatie als de bekleding wordt blootgesteld aan vorst-dooi cycli.Tunnel190
ROK-0450Hittewerende bekleding voor tunnels, (2.1) Plaatvormige bekledingTer plaatse van dilatatievoegen moeten de platen zodanig worden neergelegd dat de voeg wordt afgedekt, waarbij geen schade optreedt aan de beplating ten gevolge van mogelijke voegbewegingen.

De naden tussen de platen mogen niet meer bedragen dan 2 mm.

Bevestigingsmiddelen mogen niet in aanraking komen met de wapening.

Voor de detaillering van hittewerende platen t.p.v. dilatatie voegen zijn in het Handboek Tunnelbouw voorbeelden opgenomen.

Voor Promatect “prefixed boards” geeft de leverancier aan dat 12 schroeven (5,0mm x 50mm) per m2 moeten worden aangebracht, welke 20 mm in de plaat gedraaid moeten zijn. Tevens geeft de leverancier aan dat minimaal 4,5 tot 5 ankers per m2 moeten worden aangebracht.

Tunnel200
ROK-0452Hittewerende bekleding voor tunnels, (2.2) Gespoten bekleding(2.2) Gespoten bekleding
Voor gespoten bekleding moet een mechanisch verankeringssysteem aanwezig zijn, welke een gelijkmatig statisch verdeelde belasting ter grootte van 3 kN/m2 moet kunnen dragen. Dit verankeringssysteem moet een levensduur hebben volgens ROK paragraaf 4.2.
Blijkens ervaring is het op lange termijn niet gegarandeerd dat bij een alleen op aanhechting verbonden gespoten bekleding duurzaam de aanhechtsterkte aanwezig is of blijft behouden. Het bevestigingssysteem kan bestaan uit een in de gespoten bekleding opgenomen netje bevestigd door middel van boutjes aan het beton (corrosievast). Dit houdt niet in dat geen aandacht besteed zou hoeven te worden aan de aanhechting van de gespoten hittewerende bekleding. Het mechanische verankeringssysteem dient als vangnet voor als onverhoopt lokaal de aanhechting onvoldoende is of in de loop der tijd achteruit zou zijn gegaan.Tunnel220
ROK-0453Akoestische bekleding voor tunnels(3) Voor het bepalen van het aantal benodigde bevestigingsmiddelen uitgaan van een representatieve zuigkracht ten gevolge van het verkeer van 3 kN/m2. Dit is inclusief effecten als vermoeiing, dynamica en belastingscoëfficiënt.
Bevestigingsmiddelen mogen niet in aanraking komen met de wapening.
Met de belastingscoëfficiënt wordt niet de belastingsfactor bedoeld zoals genoemd in par. 6.3.1 van NEN-EN 1990, maar een coëfficiënt waarmee bijvoorbeeld het oppervlak waarop de belasting werkt in rekening kan worden gebracht (zoals bij windbelasting het geval is).
Op de 3 kN/m² moet derhalve nog de belastingsfactor γQ worden toegepast.
Tunnel230
ROK-0454Tegelwerk voor tunnels(4) Als eisen te stellen aan de tegellijm geldt het navolgende:
  • Treksterkte loodrecht op het tegeloppervlak ten minste gemiddeld 1,0 MPa, waarbij de laagst gemeten waarde niet kleiner mag zijn dan 0,5 MPa.
  • De lijm moet vorstbestendig zijn
  • De lijm moet dooizoutbestendig zijn.
Tunnel240
ROK-0455Asfaltconstructie voor tunnels

(5) Van toepassing zijnde normen en overige literatuur:
• Onderzoek naar toepassing van zeer open asfaltbeton (ZOAB) in verkeerstunnels; PML 1990-C52, mei 1990, Prins Maurits Laboratorium TNO

De aanbevolen minimale asfaltbetonconstructie is (van boven naar beneden):

voor het open gedeelte en eerste/laatste 20 m van het gesloten gedeelte
50 mm ZOAB
50 mm dicht asfaltbeton (bijvoorbeeld AC16 of SMA)
50 mm ZOAB

Voor vervolg zie onderliggende eisen.

De middelste laag van 50 mm dicht asfaltbeton heeft als functie het onderliggende beton in zekere mate te beschermen tegen chloride-indringing.

Tunnel260
ROK-0456Asfaltconstructie voor tunnels

De aanbevolen minimale asfaltbetonconstructie is (van boven naar beneden):

voor het gesloten gedeelte exclusief eerste/laatste 20 m
50 mm dicht asfaltbeton (bijvoorbeeld AC16 of SMA)
50 mm ZOAB

De eerste laag van 50 mm dicht asfaltbeton heeft als functie het onderliggende beton te beschermen tegen chloride-indringing.

Tunnel270
ROK-0457Asfaltconstructie voor tunnelsDe onderste ZOAB laag moet, zowel in het open als gesloten deel, aan de zijkanten worden voorzien van een waterafvoerend systeem.

De functie van de onderste laag ZOAB is om enige lekkage af te kunnen voeren (drainagelaag), zonder dat deze lekkage het gebruik van de tunnel (o.a. verkeersveiligheid) nadelig beïnvloedt. Omdat lekkage veelal t.p.v. de voegen optreedt, moet ter plaatse van de voegen een gootje worden aangebracht.

In het gesloten deel van een tunnel (met uitzondering van een overgangszone van 20 m bij de in- en uitgang van de tunnel) moet de bovenste laag van het asfalt bestaan uit dicht asfaltbeton. Dit met het oog op het beperken van het explosiegevaar als gevolg van een lekgeraakte tankwagen. Om de kans op een grote explosie zoveel mogelijk te beperken moet de plasgrootte klein blijven en de brandstof zo snel mogelijk via de riolering worden afgevoerd naar de kelder. Bij de toepassing van ZOAB dringt de brandstof in de poriën van dit type asfalt, waardoor langdurige verdamping van de brandstof plaats kan vinden (de brandstof lost tevens het bitumen op, waardoor de inwendige doorlatendheid van het ZOAB ook afneemt). Voor verdere achtergronden zie: “Onderzoek naar toepassing van zeer open asfaltbeton (ZOAB) in verkeerstunnels; PML 1990-C52, mei 1990, Prins Maurits Laboratorium TNO”.

Tunnel280
ROK-0458Dilatatievoegen(6) Zonodig dilatatievoegen toepassen op zodanige afstanden dat doorgaande scheurvorming wordt voorkomen.

Dilatatievoegen worden toegepast met het oog op:

  • uitzetting/krimp als gevolg van temperatuurwisselingen (dag/nacht- en seizoensvariaties)
  • hydratatiekrimp
  • zettingsverschillen
  • beperking stortvolumes

Voegloos bouwen van tunnels is in het verleden niet altijd probleemloos gegaan. Het benodigde wapeningspercentage, teneinde in relatie tot lekkage de scheuren voldoende klein te houden, is moeilijk te bepalen. Dit omdat het één ander afhankelijk is van diverse parameters die slecht van te voren zijn vast te stellen.

Tunnel290
ROK-0459Overgangsconstructies-RTD 1011(7) Voor het ontwerp van overgangsconstructies wordt verwezen naar RTD 1011, Eisen stootplaten.Tunnel300
ROK-0460Stepbarriers(8) Bij de maatvoering van stepbarriers rekening houden met maattoleranties in de hoogte ligging van de bovenzijde van de asfaltdek laag.

Bij een te hoog afgewerkte ballastvloer kan dit als gevolg hebben dat de afschuining van de stepbarriers te laag zit, waardoor de barrier niet functioneert zoals bedoeld.
Het onderste schuine aanrijdvlak van de stepbarrier heeft een hoogte van 250 mm ten opzichte van bovenzijde asfalt. Deze hoogte moet ten alle tijde, dus ook bij discontinuïteiten, aanwezig zijn. Ter plaatse van de vluchtdeuren moet de barrier gedeeltelijk worden uitgespaard om de toegang tot de vluchtgang te realiseren. Er worden echter wel strenge eisen gesteld aan deze uitsparingen. Bij het vaststellen van de hoogte van de sparingen van de vluchtdeuren moet hiermee rekening worden gehouden. Naast de vereiste hoogte van 250 mm van het onderste aanrijdvlak moet ook rekening worden gehouden met de in de LTS Basisspecificatie TTI RWS Tunnelsysteem (par 5.16, 5.17 en 5.19 en par 7) en in de Regeling Bouwbesluit (hoofdstuk 5, artikel 5.3b) gestelde eis voor de maximale opstaphoogte naar de vluchtdeur (max. 300 mm).

Tunnel310
ROK-0461Conserveren stalen en aluminium onderdelen tunnels(9) Voor te conserveren stalen en aluminium onderdelen op tunnels moet RTD 1031 toegepast worden.Tunnel320
ROK-0462Flikkereffect(10) Bij het vaststellen van de afstanden tussen lokaal aanwezige elementen boven het wegdek (zoals stempels) moet, in relatie tot het voorkomen van onaanvaardbare lichtflikkeringen, aan de volgende eisen worden voldaan:
• flikkereffecten met een frequentie tussen 4 Hz en 11 Hz mogen niet langer duren dan 10 sec;
• flikkereffecten met een frequentie tussen 2,5 Hz en 4 Hz en tussen 11 Hz en 15 Hz mogen niet langer duren dan 20 sec.

Flikkereffecten worden veroorzaakt door voortdurende wisselingen in lichtintensiteit. Wisselingen in lichtintensiteit kunnen veroorzaakt worden door afwisselend invallend en geblokkeerd zonlicht. Flikkereffecten kunnen leiden tot een afname van het attentieniveau van de weggebruiker met als gevolg een grotere ongevalkans. De hinder voor weggebruikers ten gevolge van flikkereffecten is vooral afhankelijk van de frequentie van de lichtwisselingen en de totale tijdsduur van het flikkereffect. De minimaal vereiste afstand tussen lokaal aanwezige elementen boven het wegdek is, als de tijdsuur van de lichtflikkeringen langer is dan aangegeven, afhankelijk van de maximum ontwerpsnelheid ter plaatse van het kunstwerk. De gegeven eisen zijn ontleend aan ‘Verlichting van tunnels en onderdoorgangen, NSVV Werkgroep Tunnelverlichting, januari 2003’.

Tunnel330

Specifieke ontwerprichtlijnen voor folieconstructies[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-0428Algemeen-CUR/COB Rapport 221(1) Algemeen
Het Handboek Folieconstructies (CUR Rapport 221) is een handreiking voor het ontwerp, uitvoering en beheer van folieconstructies.
Het handboek is opgesteld met de gedachte zoveel mogelijk informatie te verstrekken op alle voorkomende aspecten bij de toepassing van folieconstructies voor het verdiept aanleggen van infrastructuur. Met deze informatie moet het mogelijk zijn verantwoorde keuzes te maken in de ontwerp-, uitvoerings- en beheersfase. Het is dus nadrukkelijk niet geschreven als dwingende norm of richtlijn. Voortschrijdend inzicht en/of lokale omstandigheden kunnen dus redenen zijn om gemotiveerd af te wijken van het handboek.Tunnel
Folieconstructie
10
ROK-0429Folieconstructies - Ontwerp(2) Ontwerp
Bij toepassing van een foliekuip moet de folie, voor folieconstructies die in den natte worden uitgevoerd, worden samengesteld uit niet-gelamineerde PVC-P met een minimale dikte van 1,0 mm. Folie voor folieconstructies uitgevoerd in den droge moet worden samengesteld uit LLDPE met een minimale dikte van 1,5 mm.

Folie van deze dikte heeft een grote robuustheid tegen beschadigingen tijdens de aanleg- en beheersfase. Een nog veel dikkere folie is ook niet wenselijk vanwege mogelijke problemen bij het verleggen ervan. Bovendien is een wat dikkere folie minder gevoelig voor veroudering als gevolg van het verlies aan weekmaker.

Folieconstructie20
ROK-0430Folieconstructies - Ontwerp, aansluitingDe folie moet waterdicht en onderhoudsvrij aansluiten op belendende constructies.Ter bescherming van de waterdichtende folie kan worden overwogen om een calamiteitenfolie aan te brengen (conform BRL K546).Folieconstructie30
ROK-00873Folieconstructie - Ontwerp, voorkomen aantastingBij de toepassing van een foliekuip, moet ter voorkoming van aantasting van de folie door schadelijke stoffen bij calamiteiten, in de toeritten nabij maaiveldniveau een bescherming worden aangebracht onder het wegdek, tot 1 m in het talud. Deze afdichting moet zodanig worden ontworpen dat bij eventuele calamiteiten schadelijke stoffen worden opgevangen en daardoor de folieconstructie niet kunnen aantasten.Folieconstructie40
ROK-00874Folieconstructies - Ontwerp, gronddekking kielspitDe gronddekking op de beëindiging van de folieconstructie (kielspit) moet minimaal 1,0 meter bedragen.

Door deze gronddekking wordt voorkomen dat de folie wordt blootgesteld aan weer en wind hetgeen de levensduur ten goede komt. Bovendien is hierdoor de folie minder kwetsbaar bij kleine werkzaamheden in de bodem en is begroeiing mogelijk.

Folieconstructie50
ROK-0431Folieconstructies - Ontwerp, toetsing verticale evenwichtVoor bepalingen ten aanzien van de toetsing van het verticale evenwicht (opbarsten) van de folieconstructie wordt verwezen naar de aanvulling in ROK paragraaf 10.1 bij NEN EN 9997-1, 10.2 - ROK-0500 onder punt 4.Folieconstructie60
ROK-0432Folieconstructies - Uitvoering, lasverbindingen

(3) Uitvoering
De hoofdrichting van de lasverbindingen moeten te allen tijde parallel lopen met de richting van de helling op het meest steile taluds van de ontgraving en in doorgaande foliebanen over de gehele breedte van de folieconstructie.

Verificatie:
Verificatiemethode: toetsing van het legplan, toezicht en kwaliteitsborging bij samenstellen folieconstructie (fabriek) en plaatsing op locatie.

Door het leggen van de lasverbinding parallel aan de taludhelling wordt trek op de lasverbinding in dwarsrichting voorkomen. Dit is noodzakelijk vanuit het oogpunt van duurzaamheid. Het leggen van de lasverbinding in de richting van de meest steile taludhelling zal in de praktijk veelal betekenen dat de foliebanen voor het legplan dwars op de wegas gerealiseerd moeten worden. Uitzondering op deze regel is het uitvoeren van eventuele reparatiewerkzaamheden.

Bron: Protocollen voor het toepassen van kunststof geomembranen ten behoeve van bodembescherming - Deel II - TNO Industrie, versie Div499.1098 aug. 1999.

Folieconstructie70
ROK-0433Folieconstructies - Uitvoering, markering folievlakkenAan de rand van de folievlakken moet om de 50 meter een robuuste markering worden aangebracht, welke de aanwezigheid van de folieconstructie vermeldt.

Bij werkzaamheden op en rond een folieconstructie komt het regelmatig voor dat de desbetreffende aannemer in het geheel niet op de hoogte is van de aanwezigheid van een folie in de ondergrond. Door het aanbrengen van een dergelijke markering wordt het risico op beschadiging van de folie door werkzaamheden verkleind.

Folieconstructie80
ROK-0434Folieconstructies - Uitvoering, beschermlaag geotextielDe folie moet zowel aan de boven als onderzijde extra worden beschermd door het aanbrengen van een geotextiel.Het geotextiel moet van een dusdanige robuuste kwaliteit zijn zodat de impact van onverhoopte lokaal aanwezige scherpere korrels geen schade toebrengt aan de folie.Folieconstructie90
ROK-00901Ontwerp- en uitvoeringsprotocollen folieconstructies

Zowel in het geval dat alleen het ontwerp als in het geval dat het ontwerp én de uitvoering tot de contractverplichting behoort, moet bij het ontwerp en de uitvoering, alwaar van toepassing, overeenkomstig alle protocollen voor het toepassen van kunststof geomembranen voor bodembescherming en gas- en vloeistofbarrièrelagen worden gewerkt. Hierbij betreft het de volgende delen:

  • Deel I: Materialen (UIT 83)
  • Deel II: Aanleg en acceptatie (UIT 84)
  • Deel III: Lasaanbevelingen (UIT 85)
Folieconstructie100

Eisen voor hydraulische bewegingswerken[bewerken]

SysteemeisEisnaamEistekstToelichtingEis aan ObjecttypeSortering
ROK-00944Algemeen-RTD 1025

Toe te passen richtlijn:
RTD 1025 Eisen voor hydraulische installaties

Beweegbare brug
Nat kunstwerk
5

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 13 jan 2022 om 18:21.